brivaracetam wordt voorgeschreven bij:
anti-epileptica
Mechanism
$hippoKoptekst
Werkingsmechanisme
De anti-epileptica vormen een heterogene groep van geneesmiddelen die de neuronale gevoeligheid verminderen via verschillende aangrijpingspunten:
- beïnvloeden direct spanningsafhankelijke kanalen, bijvoorbeeld blokkeren van natriumkanalen en verschillende typen calciumkanalen. Hierdoor neemt de overmatige depolarisatie van neuronen in de cerebrale cortex af;
- versterken de remmende neurotransmitter gamma-aminoboterzuur (GABA);
- remmen de exciterende neurotransmitter glutamaat;
- binden aan het synaptische vesikel-eiwit 2A (SV2A).
De meeste middelen zijn op meerdere aangrijpingspunten werkzaam.
Effect
Bij de diverse effecten wordt tussen vierkante haken aangegeven welke van de hierboven beschreven mechanismen, voor zover bekend, een rol spelen.
Bij epilepsie:
- onderdrukking van epileptische aanvallen door verhoging van de prikkeldrempel van neuronen van het centraal zenuwstelsel [beïnvloeding van spanningsafhankelijke natrium- en calciumkanalen, versterking van remmende neurotransmitter GABA, remming van de exciterende neurotransmitter glutamaat en binding aan SV2A].
Bij neuropathische pijn:
- vermindering van de pijn [beïnvloeding van spanningsafhankelijke natrium- en calciumkanalen].
Bij gegeneraliseerde-angststoornis:
- vermindering van angst [versterking van remmende neurotransmitter GABA en beïnvloeding van de spanningsafhankelijke calciumkanalen].
Bij migraineprofylaxe:
- vermindering van het aantal migraine-aanvallen [mogelijk versterking van de activiteit van GABA].
Bij bipolaire stoornis en manie:
- vermindering van de manische symptomen.
Meer details over de anti-epileptica:
Geneesmiddel | Indicaties en plaats |
---|---|
Barbituraten | |
3e keusmiddel voor gegeneraliseerde en lokalisatiegebonden epilepsie; bij pasgeborenen is fenobarbital 1e keus bij neonatale convulsies | |
Benzodiazepinen | |
status epilepticus/couperen aanvalsexacerbatie; 3e keusmiddel voor lokalisatiegebonden en gegeneraliseerde epilepsie | |
1e /2ekeus status epilepticus/couperen aanvalsexacerbatie | |
2e keus ’add on’-middel voor lokalisatiegebonden en gegeneraliseerde epilepsie | |
Syndroom van West en syndroom van Lennox | |
midazolam | 1e keus status epilepticus/couperen aanvalsexacerbatie |
Overige anti-epileptica | |
’add on’-middel voor lokalisatiegebonden epilepsie | |
1e keusmiddel voor lokalisatiegebonden epilepsie; 2e keusmiddel voor primair GTKA* (behalve bij patiënten die ook last hebben van gegeneraliseerde absences of myoklonieën) | |
1e keusmiddel bij kinderen met absences | |
laatste keus ’add on’-middel voor Lennox-Gastautsyndroom | |
2e -3e keusmiddel voor lokalisatiegebonden epilepsie | |
2e keus ’add on’-middel voor lokalisatiegebonden epilepsie | |
2e keus ’add on’-middel voor lokalisatiegebonden epilepsie | |
1e keusmiddel voor lokalisatiegebonden epilepsie; 1e keusmiddel GTKA* zonder myoklonieën; als adjuvans voor Lennox-Gastautsyndroom | |
2e keusmiddel voor lokalisatiegebonden epilepsie | |
1e keus lokalisatiegebonden epilepsie en GTKA* | |
1e keusmiddel voor lokalisatiegebonden epilepsie en 2e keus voor GTKA* (behalve bij patiënten die ook last hebben van gegeneraliseerde absences of myoklonieën) | |
2e keus ’add on’-middel voor lokalisatiegebonden epilepsie | |
(= ezogabine) | laatstekeus ’add on’-middel voor lokalisatiegebonden epilepsie |
2–3e keus ’add on’-middel voor Lennox-Gastautsyndroom | |
als ’add on’-behandeling bij clobazam en valproïnezuur voor GTKA* bij ernstige juveniele myoklonische epilepsie (syndroom van Dravet) | |
1e keusmiddel voor gegeneraliseerde en lokalisatiegebonden epilepsie (incl. absences) | |
1e keusmiddel voor syndroom van West (in het bijzonder bij tubereuze sclerose); laatste keusmiddel voor lokalisatiegebonden epilepsie | |
2e keusmiddel voor lokalisatiegebonden en gegeneraliseerde epilepsie; als adjuvans voor Lennox-Gastautsyndroom | |
2e keusmiddel voor lokalisatiegebonden epilepsie | |
* gegeneraliseerde tonisch-klonische aanvallen. |