Antiaritmica klasse i

Publish

Mechanism

$hippoKoptekst

Werkingsmechanisme

Anti-aritmica klasse I remmen de snelle natriuminstroom tijdens de depolarisatiefase. Klasse I-anti-aritmica worden onderverdeeld in 3 subklassen, afhankelijk van het effect op de duur van de actiepotentiaal.

  • Klasse Ia (disopyramide, kinidine, procaïnamide): verlengt de duur van de repolarisatie door de actiepotentiaal te verbreden. Deze middelen remmen de snelle instroom van natriumionen en daardoor de snelle depolarisatie. Het QTc-interval wordt verlengd doordat de repolarisatie ook langzamer verloopt. Tevens worden het QRS-complex en de T-top op het ECG verbreed. De refractaire periode wordt verlengd.
  • Klasse Ib (lidocaïne): verkort de duur van de actiepotentiaal en de refractaire periode vooral door invloed op de geleiding. Het ECG wordt niet noemenswaardig beïnvloed.
  • Klasse Ic (flecaïnide, propafenon): remt primair de geleiding en verlengt de duur van de actiepotentiaal in zeer geringe mate. Het PQ-interval, QRS-complex en het QTc-interval op het ECG worden verlengd.

Effect

  • onderdrukking van hartritmestoornissen.

Meer informatie

In verband met het werkingsmechanisme van membraanstabiliserende middelen (klasse I) kan het volgende worden gezegd over de normale elektrofysiologische processen in de myocardvezels en de cellen van het prikkelgeleidingssysteem. Onder normale omstandigheden wordt binnen de cel gedurende de repolarisatiefase (vnl. door ’uitpompen’ van kaliumionen) een negatieve potentiaal opgebouwd; deze negatieve potentiaal blijft in de rustfase daarna gehandhaafd, zij het dat in die fase door de celmembraan natriumionen tegen kaliumionen worden uitgewisseld. Afgezien van de depolarisatiefase is de cel dus inwendig steeds negatief ten opzichte van de omgeving, hetgeen ertoe leidt dat aan het oppervlak van de cellen een laagje positieve (vnl. natrium)ionen in dichte pakking op de celmembraan aanwezig is. Zou de celmembraan desintegreren, dan zou dit potentiaalverschil onmiddellijk tot gevolg hebben dat er een massale influx van natriumionen plaatsvindt. Zo’n influx wordt tijdens de rustfase van de vezels voorkomen door een bepaalde elektrofysiologische stabiliteit van de celmembraan. Doorbreking van die ’bufferwerking’ van de membraan treedt onder normale omstandigheden alleen op bij elektrostimulatie (hetzij door het toedienen van een lokale stroomstoot, hetzij door de impuls van een fysiologisch voortgeleide prikkel). Onder pathologische omstandigheden (ischemie, hyperadrenergie, hyperthyreoïdie, invloed van bepaalde farmaca etc.) kan een ’instabiliteit’ van de celmembraan van de genoemde cellen en vezels ontstaan, waardoor er als het ware ’elektrofysiologische gaten’ in die membraan vallen. Hierdoor kan een influx van natriumionen (schijnbaar) spontaan, onder invloed van aspecifieke prikkels, vervroegd optreden en daarmee een depolarisatie inluiden. Deze excitatie kan zich op het omgevende weefsel uitbreiden, indien de vezels daarvan niet in de refractaire periode zijn, waardoor dan een extrasystole kan ontstaan. Bij hyperexcitatiesyndromen (extrasystolie, tachycardie) is gewoonlijk sprake van (focale, ectopische) vervroegde, zogenaamde spontane depolarisatie.

Typical side effects

Applicability