Geneesmiddelenoverzicht van fluorochinolonen

levofloxacine

  • Quinsair

Toon indicaties

Toon geneesmiddelen

Meer informatie over ongecompliceerde urineweginfectie. Meer informatie over urineweginfectie bij kinderen jonger dan 12 jaar. Meer informatie over cystitis bij risicogroepen ouder dan 12 jaar. Meer informatie over urineweginfectie met weefselinvasie (pyelonefritis, acute prostatitis). Meer informatie over community-acquired pneumonie (CAP). Meer informatie over otitis media acuta. Meer informatie over otitis externa. Meer informatie over bacteriële huidinfecties. Meer informatie over acute rinosinusitis. Een volledig overzicht van alle indicaties per geneesmiddel kunt u vinden in de geneesmiddelteksten.

Fluorochinolonen

Publish

Mechanism

$hippoKoptekst

Werkingsmechanisme

Fluorchinolonen:

  • remmen bacterieel DNA-gyrase (topo-isomerase II) en topo-isomerase IV, die noodzakelijk zijn voor de DNA-synthese. Hierdoor worden replicatie, transcriptie, herstel en recombinatieprocessen van bacterieel DNA verstoord;
  • grijpen aan in de groeifase van bacteriën, waarbij een bactericide effect optreedt.

Effect

  • klaring van een bacteriële infectie;
  • preventie van een bacteriële infectie.

Meer informatie

Fluorchinolonen zijn gefluorideerde chinolonen. Chinolonen zijn onderverdeeld in generaties. Van de eerste en tweede (niet-gefluorideerde) generaties zijn geen preparaten meer in handel zodat nu alleen nog fluorchinolonen beschikbaar zijn op de Nederlandse markt. De werking van fluorchinolonen berust op het remmen van twee enzymen betrokken bij de DNA-synthese van bacteriën: DNA-gyrase (ook topo-isomerase II genoemd) en topo-isomerase IV. Het primaire aangrijpingspunt bij veel Gram-positieve bacteriën is door remming van topo-isomerase IV. Bij de Gram-negatieve bacteriën is het echter de remming van topo-isomerase II . Belangrijk is dat DNA-gyrasen alleen bij bacteriën en niet bij eukaryotische cellen zijn gevonden. Eukaryotische cellen bevatten wel een conceptueel en structureel gelijkend type II topo-isomerase, dit enzym is het doel van enkele anti-neoplastische middelen. De fluorchinolonen inhiberen dit eukaryotische enzym pas bij concentraties die veel hoger zijn (100–1000 microg/ml) dan die nodig zijn om bacterieel DNA-gyrase te remmen.

Meer informatie over welke bacteriën doorgaans wel of niet gevoelig zijn voor een bepaald fluorchinolon is te vinden in de geneesmiddeltekst van het betreffende antibioticum onder het kopje Eigenschappen. Op termijn komt hier een tabel met daarin de gevoeligheid van diverse gangbare pathogene bacteriën voor verschillende antibioticagroepen.

Typical side effects

$hippoKoptekst

Systemische toediening:

In vergelijking met andere groepen antibiotica komen bijwerkingen relatief weinig frequent voor. Toch zijn er relatief veel typerende bijwerkingen te benoemen. De voornaamste betrokken orgaansystemen zijn de huid, lever en het CZS.

Relatief frequent:

  • gastro-intestinale bijwerkingen (bij 3–17%) zoals misselijkheid, braken en/of buikpijn, meestal van milde aard [1];
  • bijwerkingen van het CZS, meestal milde hoofdpijn en duizeligheid (bij 0,9–11%) [1], ook smaakstoornis komt voor;
  • slaapstoornissen;

Minder frequent:

  • verlenging QT-interval;
  • tendinitis, peesruptuur met name van de achillespees;
  • reversibele gewrichtsklachten (bij kinderen); de klinische significantie staat wel ter discussie [1];
  • neurotoxiciteit, waaronder convulsies, hallucinaties en het optreden van delier, vaker bij patiënten die ook theofylline of NSAID’s krijgen toegediend [1];
  • huidreacties:
    • fotosensibilisatie; de kans hierop varieert sterk tussen de verschillende fluorchinolonen en is het minst bij moxifloxacine [2];
    • overgevoeligheidsreacties van de huid, (relatief lage incidentie; 0,4-2,2% [2]) waarbij ook het Stevens-Johnsonsyndroom of toxische epidermale necrolyse zijn gemeld, met name bij norfloxacine en moxifloxacine;
  • overgevoeligheidsreacties incl. anafylactische shock en niet-IgE-gemedieerde anafylactische (ofwel anafylactoïde) reacties; binnen de groep is er sprake van kruisreactiviteit [2];
  • orgaanspecifieke reacties berustend op overgevoeligheid; leidend tot acute nierinsufficiëntie of fulminante hepatitis, (beide zeer zeldzaam);
  • doorgaans milde en reversibele leukopenie, eosinofilie;
  • door uitselectie kan overgroei door niet-gevoelige micro-organismen ontstaan, bv. Candida albicans;
  • Clostridium difficile-geassocieerde diarree komt in verhouding tot andere gangbare groepen antibiotica relatief vaak voor [1,2];
  • zowel hypo- als hyperglykemie met name bij oudere patiënten (en diabetici) [2]. Mogelijk mechanisme met betrekking tot de hypoglykemie betreft het vrijkomen van insuline vanuit de pancreas, hypoglykemie is in ieder geval waargenomen bij combinatie met diverse bloedglucose verlagende middelen [3];
  • nefrotoxiciteit, met enkele casussen van reversibele non-oligure of oligure nierinsufficiëntie, waarschijnlijk door tubulo-interstitiële nefritis (incidentie < 1%) [2];
  • voorbijgaande en reversibele stijging van serumtransaminasen en alkalisch fosfatase.

Literatuur

  1. Brunton LL, et al. (eds). Goodman & Gilman’s The pharmacological basis of therapeutics. 12th ed. New York: McGraw-Hill, 2011.
  2. Aronson JK, et al. (eds). Meyler’s side effects of drugs. 16th ed. Amsterdam: Elsevier, 2016.
  3. Hansten PD, Horn JT et al. Hansten and Horn’s Drug Interactions. St. Louis: Wolters Kluwer Health, October 2013.

Meer informatie

Er is sprake van een groepseffect met betrekking tot verlenging van het QT-interval. QT-verlenging komt echter met name voor bij moxifloxacine, met minder kans voor levofloxacine en ofloxacine en de minste kans bij ciprofloxacine. Er is in het algemeen sprake van een laag potentieel voor ’torsade de pointes’, dit komt echter wel voor [2].

Tendinitis en (achilles)peesruptuur worden met name gezien bij patiënten > 60 jaar, bij patiënten die ook corticosteroïden krijgen toegediend en na solide orgaantransplantaties (waar in het algemeen naast andere immunosuppressiva ook corticosteroïden bij worden toegediend) [1], bij diabetici en bij nierinsufficiëntie [2]. Relatief vaak zijn de klachten bilateraal, de achillespees is het meest frequent aangedaan. Soms beginnen de klachten al na één dag van behandeling. Mogelijk stimuleert ciprofloxacine (de extracellulaire) matrix-afbrekende protease-activiteit en remt ciprofloxacine het metabolisme van de fibroblasten [2].

De neurotoxiciteit uit zich onder andere in duizeligheid, convulsies, psychosen en slaapstoornissen. Er is sprake van een grote variatie tussen de verschillende stoffen, deze bijwerkingen komen het minst voor bij levofloxacine, moxifloxacine en ofloxacine. Convulsies bij ofloxacine en levofloxacine zijn zeldzaam, ze zijn slechts gemeld in een aantal casussen. Het pathologische mechanisme berust waarschijnlijk op binding van fluorchinolonen aan GABAA-receptoren, waardoor ze binding van het natuurlijke ligand GABA blokkeren, wat resulteert in stimulatie van het zenuwstelsel. Ook bijwerkingen van het perifere zenuwstelsel komen voor, meestal mild van aard en van korte duur [2].

Applicability