Monoklonale antilichamen bij maligniteiten

Publish

Mechanism

$hippoKoptekst

Werkingsmechanisme

De monoklonale antilichamen (bij maligniteiten) hechten aan eiwitten die zich bevinden op het oppervlak van cellen zoals lymfocyten (bv. rituximab), of aan vrij bewegende eiwitten die zich in de bloedbaan bevinden (bv. bevacizumab). Ze worden doorgaans toegepast bij diverse soorten carcinomen. Hieronder worden de belangrijkste aangrijpingspunten van de monoklonale antilichamen aangegeven. Zie voor de eigenschappen van een bepaald middel en voor de indicatie(s) de afzonderlijke geneesmiddeltekst.

Monoklonale antilichamen (bij maligniteiten) kunnen werken op de volgende aangrijpingspunten (lijst is niet volledig):

  • EGFR/HER. Hierdoor treedt een remming van de celgroei op en een inductie van apoptose;
  • VEGF. Dit remt de angiogenese in en rond de tumor met als gevolg een remming van de tumorgroei;
  • PD1. Dit stimuleert de T-cel respons in de tumor en veroorzaakt daarmee celdood;
  • CD20 op B-cellen. Hierdoor vindt aantrekking plaats van NK-cellen, macrofagen en monocyten met als gevolg celdood;
  • Op zowel CD19 op B-cellen als CD3 op rijpe T-cellen. Hierdoor worden maligne B-cellen gekoppeld aan T-cellen met als gevolg celdood door een immunorespons;
  • Op zowel EpCAM op relatief veel soorten tumorcellen als CD3 op T-cellen. Hierdoor worden tumorcellen gekoppeld aan T-cellen met als gevolg celdood door een immunorespons.

Effect

  • remming van de tumorgroei;
  • regressie van tumoren;
  • remming van de progressie van metastasen.

Typical side effects

Applicability