Desmopressine

Publish

Samenstelling

Desmopressine nasaal/oraal (acetaat) Diverse fabrikanten

Toedieningsvorm
Neusspray
Sterkte
0,1 mg/ml
Verpakkingsvorm
flacon 50 doses, 60 doses

Per verstuivingsdosis 10 microg. Conserveermiddel: benzalkoniumchloride (Sandoz), sorbinezuur (Centrafarm, Pharmachemie).

Toedieningsvorm
Tablet
Sterkte
0,1 mg, 0,2 mg

Minrin (acetaat) Ferring bv

Toedieningsvorm
Injectievloeistof
Sterkte
4 microg/ml
Verpakkingsvorm
ampul 1 ml
Toedieningsvorm
Neusdruppels
Sterkte
0,1 mg/ml
Verpakkingsvorm
druppelflacon 2,5 ml

Conserveermiddel: chloorbutanol.

Toedieningsvorm
Neusspray
Sterkte
0,1 mg/ml
Verpakkingsvorm
flacon 5 ml (= 50 doses)

Per verstuivingsdosis 10 microg. Conserveermiddel: benzalkoniumchloride.

Toedieningsvorm
Neusspray
Sterkte
25 microg/ml
Verpakkingsvorm
flacon 5 ml (= 50 doses)

Per verstuivingsdosis 2,5 microg. Conserveermiddel: chloorbutanol.

Toedieningsvorm
Tablet
Sterkte
0,1 mg, 0,2 mg

Minrin (als acetaat) Ferring bv

Toedieningsvorm
Lyofilisaat voor oraal gebruik (’Melt’)
Sterkte
60 microg, 120 microg, 240 microg

Nocdurna (als acetaat) Ferring bv

Toedieningsvorm
Lyofilisaat voor oraal gebruik
Sterkte
25 microg, 50 microg

Octostim nasaal (acetaat) Ferring bv

Toedieningsvorm
Neusspray
Sterkte
1,5 mg/ml
Verpakkingsvorm
flacon 2,5 ml (= 25 doses) met precompressie pompset

Per verstuivingsdosis 150 microg. Conserveermiddel: benzalkoniumchloride.

Octostim parenteraal (acetaat) Ferring bv

Toedieningsvorm
Injectievloeistof
Sterkte
15 microg/ml
Verpakkingsvorm
ampul 2 ml

Uitleg symbolen

XGVS Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS).
OTC Over the counter, dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. Aan de vergoeding van bepaalde zelfzorgmedicatie zijn nadere voorwaarden verbonden. Deze zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering.
2 Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. Deze voorwaarden kunnen betrekking hebben op de indicaties, de duur van de behandeling en het voorschrijven volgens een richtlijn/protocol.
MNT Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb.

desmopressine vergelijken met een ander geneesmiddel.

Advies

Gezien de relatief eenvoudige wijze van toediening, de lange werkingsduur en de goede werkzaamheid is desmopressine een geschikt middel voor de chronische behandeling van vasopressine-gevoelige diabetes insipidus.

Desmopressine kan worden toegepast ter verhoging van factor VIII in donorbloed.

Enuresis nocturna (bedplassen) wordt niet-medicamenteus behandeld met gedragstherapeutische maatregelen volgens een stappenplan. De medicamenteuze behandeling van enuresis nocturna heeft een beperkte plaats en kan worden overwogen bij een leeftijd > 5 jaar. Kortdurend gebruik van desmopressine oraal heeft de voorkeur.

Nasale toediening van desmopressine is niet meer geïndiceerd voor enuresis nocturna vanwege de grotere kans op bijwerkingen ten opzichte van de orale toediening.

Indicaties

  • Centrale vasopressine-gevoelige diabetes insipidus;
  • Polyurie/polydipsie na hypofysectomie;
  • Voor de diagnose van centrale diabetes insipidus en voor het vaststellen van het renale concentratievermogen;
  • Primaire enuresis nocturna bij patiënten > 5 jaar, die wel in staat zijn hun urine normaal te concentreren;
  • Nycturie als gevolg van idiopathische nachtelijke polyurie bij volwassenen;
  • Profylaxe en behandeling van niet-levensbedreigende bloedingen bij lichte vormen van hemofilie A of de ziekte van Von Willebrand type I en bij uremie;
  • Profylaxe van bloedingen bij een verlengde bloedingstijd door andere oorzaken, zoals bepaalde bloedplaatjesdefecten, om het bloedverlies en daardoor het gebruik van bloedproducten te verminderen;
  • Ter verhoging van de opbrengst van factor VIII in donorbloed.

Dosering

Bij overschakelen van de Minrin tabletten naar het Minrin lyofilisaat zonodig de dosering en het doseerschema aanpassen (tablet 0,1 mg komt overeen met 60 microg lyofilisaat).

Klap alles open Klap alles dicht

Centrale diabetes insipidus:

Volwassenen:

Oraal: tablet: begindosering 0,1 mg 3×/dag. Aanpassing van dosis of toedieningsfrequentie op geleide van de reactie; gewoonlijke onderhoudsdosering: 0,1–0,2 mg 3×/dag. De totale dagdosis kan variëren van 0,2–1,2 mg;

Sublinguaal: Minrin lyofilisaat, begindosering 60 microg 3×/dag, gewoonlijke onderhoudsdosering: 60–120 microg 3×/dag. De totale dagdosis kan variëren van 120–720 microg per dag;

Intranasaal (indien orale toediening niet geschikt is): beginnen met een testdosis van 10 microg in neusdruppels 0,1 mg/ml (= 0,1 ml) òf in neusspray 0,1 mg/ml (= 1 pufje), die afhankelijk van de 24-uren urineproductie en urine-osmolaliteit tot 20 microg kan worden verhoogd. Gewoonlijke onderhoudsdosering: 10–20 microg 2×/dag. Indien een, met neusdruppels, juist ingestelde patiënt wordt omgezet naar de behandeling met de neusspray de dosering opnieuw instellen met een testdosis van 10 microg;

Intraveneus of intramusculair: Minrin injectievloeistof: in het algemeen 1–4 microg 1×/dag.

Kinderen:

Dosering in overleg met endocrinoloog/nefroloog.

Oraal: tablet: begindosering 0,1 mg 3×/dag. Aanpassing van dosis of toedieningsfrequentie op geleide van de reactie; gewoonlijke onderhoudsdosering: 0,1–0,2 mg 3×/dag. De totale dagdosis kan variëren van 0,2–1,2 mg;

Sublinguaal: Minrin lyofilisaat, begindosering 60 microg 3×/dag, gewoonlijke onderhoudsdosering: 60–120 microg 3×/dag. De totale dagdosis kan variëren van 120–720 microg per dag;

Intranasaal (indien orale toediening niet geschikt is): een testdosis van 5 microg in neusdruppels 0,1 mg/ml (= 0,05 ml) òf in neusspray 25 microg/ml (= 2 pufjes), de dosering individueel aanpassen op geleide van urineproductie en urine-osmolaliteit;

Intraveneus of intramusculair: Minrin injectievloeistof: in het algemeen 0,4 microg 1×/dag.

Zuigelingen:

Intranasaal: een testdosis van 2,5 microg in neusdruppels 0,1 mg/ml (= 0,025 ml) òf in neusspray 25 microg/ml (= 1 pufje);

Intraveneus of intramusculair: Minrin injectievloeistof: 0,4 microg 1×/dag.

Bij postoperatieve polyurie/-dipsie:

Volwassenen:

Intraveneus of intramusculair: Minrin injectievloeistof: 1–4 microg, op geleide van de urine-osmolaliteit.

Diagnose van centrale diabetes insipidus:

Volwassenen:

Intranasaal: 20 microg in neusdruppels 0,1 mg/ml (= 0,2 ml) òf in neusspray 0,1 mg/ml (= 2 pufjes). Verbetering van urineconcentrerend vermogen na wateronthouding bevestigt de diagnose centrale diabetes insipidus.

Intramusculair: Minrin injectievloeistof: 2 microg. Verbetering van urineconcentrerend vermogen na wateronthouding bevestigt de diagnose centrale diabetes insipidus.

Renale functietest:

Algemeen:

Vóór toediening de blaas legen. De vochtinname om de dorst te lessen beperken tot max. 0,5 l tussen 1 uur vóór tot 8 uur ná toediening. Bij zuigelingen de vochtinname gedurende 2 maaltijden na toediening halveren. Binnen 5 uur na toediening kunnen zoutconcentraties van ca. 700 mOsm/kg in de urine worden bereikt bij volwassenen en kinderen > 1 jaar met normale nierfunctie; bij zuigelingen ca. 500 mOsm/kg.

Volwassenen en kinderen > 15 jaar:

Intranasaal: 40 microg in neusdruppels 0,1 mg/ml (= 0,4 ml) of in neusspray 0,1 mg/ml (= 4 pufjes).

Intramusculair: Minrin injectievloeistof: 2–4 microg.

Kinderen < 15 jaar:

Intranasaal: 20 microg in neusdruppels 0,1 mg/ml (= 0,2 ml) of in neusspray 0,1 mg/ml (= 2 pufjes) .

Intramusculair: Minrin injectievloeistof: 1–2 microg.

Zuigelingen:

Alleen op strikte indicatie en in de kliniek: intranasaal: 10 microg in neusdruppels 0,1 mg/ml (= 0,1 ml) of in neusspray 0,1 mg/ml (= 1 pufje).

Primaire enuresis nocturna:

Volwassenen en kinderen > 5 jaar:

De vochtinname zo veel mogelijk beperken vanaf 1 uur vóór toediening bij het slapengaan tot minstens acht uur ná toediening. Na elke drie maanden therapie nagaan of de noodzaak tot continueren van de behandeling nog bestaat door ten minste één medicatievrije week in te lassen.

Oraal: Tablet: begindosering 0,2 mg vóór het slapen, evt. te verhogen tot 0,4 mg.

Sublinguaal: Minrin lyofilisaat: begindosering 120 microg vóór het slapen, evt. te verhogen tot 240 microg.

Nycturie:

Volwassenen:

De vochtinname zo veel mogelijk beperken vanaf 1 uur vóór toediening bij het slapengaan tot minstens acht uur ná toediening. Na elke drie maanden therapie nagaan of de noodzaak tot continueren van de behandeling nog bestaat door ten minste één medicatievrije week in te lassen.

Oraal: tablet: 0,1 mg voor het slapen gaan. Bij onvoldoende effect de dosering wekelijks verhogen tot 0,2 mg en vervolgens 0,4 mg voor het slapen gaan.

Sublinguaal: Minrin lyofilisaat: 60 microg voor het slapen gaan. Bij onvoldoende effect de dosering wekelijks verhogen tot 120 microg en vervolgens 240 microg voor het slapen gaan.

Sublinguaal: Nocdurna lyofilisaat: vrouwen 25 microg of mannen 50 microg 1 uur vóór het slapengaan. Indien een hogere dosis nodig is, overstappen naar het andere lyofilisaat. Bij ouderen (≥ 65 jaar) wordt ontraden om de dosering te verhogen.

Profylaxe en behandeling van bloedingen bij langere bloedingstijd, lichte vormen van hemofilie A en de ziekte van Von Willebrand type I:

Volwassenen en kinderen:

Intraveneus: Octostim of Minrin injectievloeistof: 0,3–0,4 microg/kg. Bij profylaxe Minrin 1 uur vóór de ingreep toedienen, Octostim onmiddellijk vóór de ingreep. De totale dosis oplossen in fysiologische zoutoplossing 50–100 ml; bij kinderen < 10 kg in 10 ml. Infusie-inlooptijd: 20–30 min. De toediening kan eventueel 1–2 keer met intervallen van 12–24 uur worden herhaald; vaker toedienen kan tot tachyfylaxie leiden.

Volgens het Kinderformularium van het NKFK: Kinderen 0–18 jaar: intraveneus: 0,3 microg/kg toedienen in 30 minuten op geleide van pols en bloeddruk. Zo nodig herhalen na 12–24 uur. Bij kinderen < 3 jaar toediening onder klinische observatie gedurende 24 uur. Behandeling in overleg met hematoloog.

Volwassenen:

Subcutaan: Octostim injectievloeistof: 0,3 microg/kg. Bij profylaxe onmiddellijk vóór de ingreep toedienen. De toediening kan eventueel 1–2 keer met intervallen van 12–24 uur worden herhaald; vaker toedienen kan tot tachyfylaxie leiden.

Volwassenen:

Intranasaal, indien i.v.-toediening niet in aanmerking komt: 300 microg in neusspray 1,5 mg/ml, toegediend als 1 pufje (= 150 microg) in elk neusgat. Bij profylaxe ½ uur voorafgaand aan de ingreep toedienen. De toediening kan eventueel 1–2 keer met intervallen van 12–24 uur worden herhaald; vaker toedienen kan tot tachyfylaxie leiden.

Kinderen:

Volgens het Kinderformularium van het NKFK: intranasaal: lichaamsgewicht 20–40 kg: 150 microg in neusspray 1,5 mg/ml, toegediend als 1 pufje in één neusgat. Lichaamsgewicht ≥ 40 kg: 300 microg in neusspray 1,5 mg/ml, toegediend als 1 pufje in elk neusgat. Bij profylaxe ½ uur voorafgaand aan de ingreep toedienen. Zo nodig herhalen na 12–24 uur.

Bloeddonoren:

Volwassenen:

Intranasaal: 300 microg in neusspray 1,5 mg/ml, toegediend als 1 pufje (= 150 microg) in elk neusgat 1 uur voor bloedafname.

Comorbiditeit: De dosering zonodig verlagen bij cardiovasculaire stoornissen, astma, cystische fibrose, epilepsie, migraine of aandoeningen met een verstoring van de vocht- en/of elektrolytenbalans.

Ouderen (≥ 65 jaar): Wees voorzichtig vanwege meer kans op hyponatriëmie, zie ook de rubriek Waarschuwingen en voorzorgen.

Bij tekenen van waterretentie/hyponatriëmie de behandeling tijdelijk staken totdat volledig herstel is bereikt. Bij hervatting van de behandeling, beperking van de vloeistofinname strikt aanhouden en de serumnatriumspiegel controleren; zo nodig de dosis aanpassen.

Indien na 4 weken het gewenste klinisch effect niet is bereikt, de behandeling staken.

De tabletten/lyofilisaat niet innemen met een maaltijd, en altijd op hetzelfde tijdstip van de dag. Het lyofilisaat onder de tong plaatsen waar het oplost zonder dat water nodig is.

Bijwerkingen

Behandeling zonder gelijktijdige vermindering van vochtinname kan leiden tot waterretentie en/of hyponatriëmie met symptomen zoals hoofdpijn, misselijkheid, braken, maagpijn, spierkrampen, duizeligheid, verwardheid, gewichtstoename, malaise en in ernstige gevallen convulsies en coma. Er zijn aanwijzingen dat bij gebruik van nasale toedieningsvormen bij centrale diabetes insipidus ernstige hyponatriëmie kan optreden.

Orale en sublinguale toediening:Zeer vaak (> 10%): hoofdpijn.

Vaak (1-10%): hyponatriëmie. Duizeligheid. Hypertensie. Misselijkheid, braken, buikpijn, diarree, obstipatie. Pollakisurie. Oedeem, vermoeidheid. Droge mond (m.n. bij dosisverhoging).

Soms (0,1–1%): slapeloosheid. Slaperigheid, paresthesie. Visusstoornis. Palpitaties. Orthostatische hypotensie. Dyspneu. Dyspepsie, opgeblazen gevoel, flatulentie. Zweten, jeuk, huiduitslag, urticaria. Spierspasmen, spierpijn. Urinelozingsaandoening. Malaise, pijn op de borst, griepachtige verschijnselen. Gewichtstoename, stijging van leverenzymwaarden, hypokaliëmie. Voornamelijk bij kinderen: emotionele labiliteit, agressie, angst, nachtmerries, stemmingswisselingen.

Zelden (0,01–0,1%): verwardheid, allergische dermatitis.

Verder zijn gemeld: anafylactische reactie. Dehydratie, hypernatriëmie. Convulsies, asthenie, coma. Bij kinderen met enuresis nocturna: hersenoedeem.

Nasale toediening:Zeer vaak (> 10%): nasale congestie, rinitis. Voornamelijk bij kinderen: toename lichaamstemperatuur.

Vaak (1–10%): slapeloosheid. Hoofdpijn. Neusbloeding. Misselijkheid, buikpijn, gastro-enteritis. Voornamelijk bij kinderen: emotionele labiliteit, nervositeit, agressie, nachtmerries en bovenste luchtweginfectie. Bij hemostatische indicaties: rode ogen, tachycardie, blozen.

Soms (0,1–1%): hyponatriëmie. Braken.

Parenterale toediening:Vaak (1-10%): hoofdpijn, vermoeidheid. Maagpijn, misselijkheid. Bij hoge doses (hemostatische indicaties): voorbijgaande hypotensie met reflextachycardie en gezichtsblozen na toediening.

Zelden (0,01–0,1%): duizeligheid.

Zeer zelden (< 0,01%): hyponatriëmie. Allergische huidreactie, ernstige algemene allergische reactie. Emotionele stoornis bij kinderen.

Interacties

Prostaglandinesynthetaseremmers en oxytocine versterken het antidiuretisch effect van desmopressine door inductie van waterretentie/hyponatriëmie. Bij gelijktijdig gebruik van middelen die de afgifte van ADH verstoren, zoals tricyclische antidepressiva, SSRI’s, chloorpromazine, carbamazepine en mogelijk sulfonylureumderivaten neemt de kans op waterintoxicatie toe. Bij gelijktijdig gebruik van loperamide neemt de kans op waterretentie/hyponatriëmie toe, door een verdrievoudiging van de plasmaconcentratie van desmopressine. Bij gelijktijdig gebruik met dimeticon kan de resorptie verminderen. Lithium kan het antidiuretisch effect verminderen. Een lithiumgeïnduceerde nefrogene diabetes insipidus kan worden gemaskeerd tijdens gebruik van desmopressine.

Zwangerschap

Teratogenese: Uit een beperkte hoeveelheid gegevens komen geen aanwijzingen voor een toegenomen kans op aangeboren afwijkingen. Epidemiologische gegevens ontbreken.
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken bij diabetes insipidus en de ziekte van Von Willebrand. Vanwege de kans op pre-eclampsie wordt bloeddrukcontrole aanbevolen.

Lactatie

Overgang in de moedermelk: Ja, in geringe mate.
Farmacologisch effect: Er zijn geen ongewenste effecten bij zuigelingen gezien.
Advies: Kan volgens voorschrift worden gebruikt.

Contra-indicaties

  • habituele of psychogene polydipsie (die leidt tot een urineproductie > 40 ml/kg/24 uur);
  • voorgeschiedenis van (verdenking op) cardiale insufficiëntie of andere aandoeningen die gebruik van diuretica vereisen;
  • hyponatriëmie.

Voor de nasale, orale en sublinguale toediening:

  • matig of ernstig nierfalen (creatinineklaring < 50 ml/min);
  • SIADH.

Bij hemostatische indicaties:

  • instabiele angina pectoris;
  • gedecompenseerde cardiale insufficiëntie;
  • de ziekte van Von Willebrand type IIb.

Waarschuwingen

Algemeen: Hoewel het dorstgevoel wordt geremd, bestaat er toch gevaar van waterintoxicatie indien teveel wordt gedronken; de patiënt instructies geven omtrent vochtbeperking. Kinderen en ouderen hebben meer kans om hyponatriëmie te ontwikkelen. Controleer op vochtretentie door de patiënt te wegen of door het bepalen van de natriumspiegel of plasma-osmolaliteit.

Ouderen (≥ 65 jaar): Gebruik bij nycturie wordt niet aanbevolen. Bij orale toediening bij ouderen wordt aangeraden het serumnatrium 3–8 dagen na het begin van de behandeling, na 1 maand en bij elke eventuele dosisverhoging te controleren.

Comorbiditeit: Voor start van de behandeling rekening houden met een ernstige blaasaandoening of -obstructie. Bij ontstaan van acute ziekte met een verstoring in het vocht- en/of elektrolytenevenwicht (bv. systemische infecties, koorts of gastro-enteritis), de behandeling aanpassen of onderbreken en de elektrolytenbalans nauwlettend controleren. Wees voorzichtig bij cardiovasculaire stoornissen, astma, cystische fibrose, epilepsie, migraine of aandoeningen met een verstoring van de vocht- en/of elektrolytenbalans. Bij chronische nierziekten is het antidiuretisch effect minder dan gewoonlijk.

Enuresis nocturna: Bij urgency-incontinentie, organische oorzaken van toegenomen mictiefrequentie of nycturie (bv. benigne prostaathyperplasie, urineweginfectie, blaasstenen/tumoren, aandoeningen van de blaassfincter), polydipsie en onvoldoende gecontroleerde diabetes mellitus, de specifieke oorzaak eerst behandelen dan wel uitsluiten.

Hemostatische indicaties: Omdat het effect op de bloedstolling individueel sterk verschilt, wordt aangeraden bij hemofilie A, de ziekte van Von Willebrand, uremie, plaatjesdefecten en bij een geïsoleerde langere bloedingstijd een proefdosis toe te dienen om het effect op de bloedingstijd na te gaan; bij profylaxe enkele dagen voorafgaand aan de operatieve ingreep. Bij herhaalde toediening binnen enige dagen kan het effect afnemen door uitputting van de factor VIII-depots. Desmopressine vermindert niet de verlengde bloedingstijd in geval van trombocytopenie.

Bloeddonoren dienen toestemming voor gebruik te geven.

De neusspray met het conserveermiddel benzalkoniumchloride kan lokale irritatie veroorzaken.

Overdosering

Zie voor symptomen en behandeling vergiftigingen.info.

Symptomen
Vooral wanneer tevens (te) veel vocht ingenomen wordt, bestaat het gevaar voor een waterintoxicatie waarbij in ernstige gevallen convulsies en bewusteloosheid optreden. Het antidiuretisch effect kan zeer lang aanhouden; rekening houden met verhoogde interactie met andere middelen, die renaal worden uitgescheiden.

Eigenschappen

Synthetisch vasopressinederivaat met een sterkere en langer aanhoudende antidiuretische werking dan het natuurlijke vasopressine, terwijl het vaatvernauwend effect en de oxytocische werking minder is. Het effect verkregen met de neusspray 1,5 mg/ml is minder constant dan bij een i.v.-toediening. Tevens kan desmopressine in de geadviseerde i.v.- of s.c.-dosering de factor VIII-stollingsactiviteit twee- tot viervoudig verhogen. In mindere mate wordt ook de von Willebrandfactor-antigeentiter (vWF:AG) verhoogd. Tevens treedt vrijzetting van plasminogeen activator (PA) op.

Werkingsduur: antidiuretisch effect houdt na 10–20 microg nasaal, 10–20 uur aan, na 0,5–3 microg i.v. 8–22 uur, oraal 6–14 uur; de verhoging van factor VIII-stollingsactiviteit houdt twee uur aan.

Kinetische gegevens

Foraal 0,1–0,16%, nasaal 3–5%, sublinguaal ca. 0,25%, subcutaan ca. 85%. Gelijktijdig gebruik van voedsel verlaagt de snelheid en mate van resorptie na orale toediening met ca. 40%.
T maxoraal 1,5 uur, sublinguaal 0,5–4 uur; nasaal en subcutaan ca.1 uur.
V dca. 0,2 l/kg.
Eliminatiemet de urine 65% van het geresorbeerde deel binnen 24 uur na orale toediening.
T 1/2el1½–4 uur.