Cotrimoxazol

Publish

Samenstelling

Bactrimel Roche Nederland bv

Toedieningsvorm
Concentraat voor infusievloeistof
Sterkte
96 mg/ml
Verpakkingsvorm
ampul 5 ml
Toedieningsvorm
Suspensie
Sterkte
48 mg/ml
Verpakkingsvorm
100 ml

Conserveermiddelen: methyl– en propylparahydroxybenzoaat. Bevat tevens: sorbitol.

Cotrimoxazol Suspensie/Tabletten Diverse fabrikanten

Toedieningsvorm
Suspensie
Sterkte
48 mg/ml
Verpakkingsvorm
100 ml

Conserveermiddelen: methyl– en propylparahydroxybenzoaat. Bevat tevens: sorbitol.

Toedieningsvorm
Tablet, voor kinderen
Sterkte
120 mg
Toedieningsvorm
Tablet
Sterkte
480 mg
Toedieningsvorm
Tablet ’Forte’
Sterkte
960 mg

Uitleg symbolen

XGVS Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS).
OTC Over the counter, dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. Aan de vergoeding van bepaalde zelfzorgmedicatie zijn nadere voorwaarden verbonden. Deze zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering.
2 Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. Deze voorwaarden kunnen betrekking hebben op de indicaties, de duur van de behandeling en het voorschrijven volgens een richtlijn/protocol.
MNT Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb.

cotrimoxazol vergelijken met een ander geneesmiddel.

Advies

Bij pneumonie (CAP) komt cotrimoxazol pas als behandeling in aanmerking op basis van onderzoek naar de aard en de gevoeligheid van de verwekker; dit onderzoek is noodzakelijk bij onvoldoende effect van de middelen die geadviseerd worden voor de initiële empirische behandeling. Bij de profylaxe en behandeling van een Pneumocystis jiroveci-pneumonie is cotrimoxazol het geneesmiddel van voorkeur.

Bij acute urineweginfecties is de farmacotherapie gebaseerd op: de ernst van de aandoening (wel of geen weefselinvasie), lokale resistentiepatronen en specifieke patiëntkenmerken (leeftijd, geslacht, risicokenmerken). Een cystitis bij gezonde niet-zwangere vrouwen gaat mogelijk vanzelf over; voer daarom een afwachtend beleid. Ga echter bij risicogroepen, waaronder kinderen, direct over tot medicamenteuze therapie om complicaties te voorkomen. De belangrijkste middelen zijn: nitrofurantoïne (1e keus), fosfomycine (2e keus), trimethoprim (3e keus) en bij zwangeren ook amoxicilline/clavulaanzuur (dan 2e keus). Gebruik in geval van weefselinvasie antibacteriële middelen met voldoende weefselpenetratie. Start, in afwachting van een antibiogram, de behandeling met middelen zoals ciprofloxacine (1e keus), amoxicilline/clavulaanzuur (2e keus) of cotrimoxazol (op basis van de resistentiecijfers 3e keus en een goed alternatief bij overgevoeligheid voor penicillinen) en intramuraal met aminoglycosiden en cefalosporinen.

Bij de behandeling van otitis media acuta gaat de voorkeur uit naar een afwachtend beleid met adequate pijnbestrijding. Is na drie dagen het effect op pijn en/of koorts onvoldoende dan wordt gestart met een antimicrobiële behandeling met amoxicilline. Bij risicogroepen en bij forse algemene ziekteverschijnselen direct starten met een antimicrobiële behandeling. Bij contra-indicatie voor amoxicilline komt cotrimoxazol in aanmerking.

Kijk in acute rinosinusitis voor de initiële therapie ervan.

Indicaties

Cotrimoxazol alleen toepassen wanneer gebruik van een enkelvoudig antibacterieel middel ongewenst of inadequaat is.

Infecties veroorzaakt door voor cotrimoxazol gevoelige micro-organismen, in het bijzonder van:

  • de luchtwegen, bv.:

    • acute exacerbaties van chronische bronchitis;
    • behandeling en preventie van Pneumocystis jiroveci-pneumonie (PCP), voorheen incorrect Pneumocystis carinii-pneumonie genoemd);
  • de urinewegen, bv.:

    • acute ongecompliceerde urineweginfecties;
    • recidiverende urineweginfecties;
    • Offlabel: bij gecompliceerde urineweginfecties.
  • het maag-darmkanaal.

En daarnaast bij:

  • otitis media;
  • venerische infecties (zoals gonorroe);
  • acute brucellose, in combinatie met andere antimicrobiële middelen.

Dosering

De intraveneuze toediening is alleen geïndiceerd indien orale behandeling niet mogelijk is. De dosering is voor beide toedieningswegen dezelfde.

Er is meer kans op kristalurie bij darm- en nieraandoeningen met een hoog eiwitverlies en bij ondervoeding. Om de kans op kristalurie te verminderen zorgen voor ruime diurese (> 1200 ml per 24 uur).

Bij een manifest of dreigend tekort aan foliumzuur (bv. oudere, alcoholicus, zwangere) foliumzuursuppletie geven.

Klap alles open Klap alles dicht

Algemene richtlijn bacteriële infecties:

Volwassenen en kinderen van 12 jaar en ouder:

Standaarddosering: 960 mg 2×/dag. Bij ernstige infecties anderhalfmaal de standaarddosering. Bij acute infecties cotrimoxazol geven tot 2 dagen nadat de symptomen zijn verdwenen, maar ten minste gedurende 5 dagen. Bij langdurige behandeling: dosering na 14 dagen halveren. Tyfus- en paratyfusdragers: de behandeling gedurende 1–3 maanden voortzetten in de standaarddosering.

Kinderen 1 mnd. tot < 18 jaar:

Volgens het Kinderformularium van het NKFK: 18 mg/kg lichaamsgewicht 2×/dag, max. 1920 mg/dag. Volgens de fabrikant: bij kinderen vanaf 6 mnd. tot < 18 jaar: 18 mg/kg 2×/dag. Bij ernstige infecties anderhalfmaal deze dosering. Bij acute infecties cotrimoxazol geven tot 2 dagen nadat de symptomen zijn verdwenen, maar ten minste gedurende 5 dagen. Bij langdurige behandeling: dosering na 14 dagen halveren. Tyfus- en paratyfusdragers: de behandeling gedurende 1–3 maanden voortzetten in de standaarddosering.

Gonorroe

Volwassenen:

De standaarddosering gedurende 5–7 dagen óf 2× de standaarddosering om de 12 uur gedurende 2 dagen. Bij orofaryngeale gonokokken-infecties de standaarddosis 3×/dag gedurende 7 dagen.

Chronische prostatitis:

Volwassenen:

Aanvangsdosis: de standaarddosis 2×/dag. De behandeling ten minste 3 maanden voortzetten.

Profylaxe van recidiverende urineweginfecties:

Volwassenen en kinderen van 12 jaar en ouder:

De helft van de standaarddosis in één gift ’s avonds toedienen.

Kinderen < 12 jaar:

12 mg/kg lichaamsgewicht in één gift ’s avonds toedienen.

Behandeling van Pneumocystis jiroveci-pneumonie (PCP, voorheen Pneumocystis carinii-pneumonie genoemd):

Volwassenen:

Behandeling: 90–120 mg/kg lichaamsgewicht per dag verdeeld over 3–4 doses gedurende 14 dagen; parenterale toediening verdient hierbij de voorkeur.

Kinderen van 1 mnd. tot < 18 jaar:

Behandeling: Volgens het Kinderformularium van het NKFK: oraal: 120 mg/kg/dag in 3–4 doses, max. 5760 mg/dag. Behandelduur: zie (lokaal) behandelprotocol per indicatie, de behandelduur kan variëren van 14–21 dagen. Bij HIV-geïnfecteerde kinderen gedurende 21 dagen, bij andere oorzaken van immunosuppressie gedurende 14–17 dagen.

I.v.: 120 mg/kg/dag in 3–4 doses, max. 5760 mg/dag. Behandelduur: zie (lokaal) behandelprotocol per indicatie, de behandelduur kan variëren van 14–21 dagen. Bij HIV-geïnfecteerde kinderen gedurende 21 dagen, bij andere oorzaken van immunosuppressie gedurende 14–17 dagen. In ernstige gevallen aanvankelijk i.v. als infusie en na 7–10 dagen overgaan op orale toediening.

Profylaxe van Pneumocystis jiroveci-pneumonie (PCP):

Volwassenen:

Volgens de fabrikant (en Amerikaanse HIV-richtlijn): 960 mg 1×/dag. Indien dit niet goed wordt verdragen kan ook worden gekozen voor: 480 mg 1×/dag óf 960 mg (in twee doses) driemaal per week op alternerende dagen.

Volgens SWAB richtlijn, en NVHB richtlijn: 480 mg 1×/dag.

Kinderen:

Volgens de fabrikant: kinderen van 12 jaar en ouder: 960 mg 1×/dag. Indien minder goed verdragen kan ook worden gekozen voor: 480 mg 1×/dag óf 960 mg (in twee doses) driemaal per week op alternerende dagen. Bij kinderen van 6 mnd. tot < 12 jaar: 18 mg/kg lichaamsgewicht 1×/dag, eventueel in twee doses. Alternatieve doseerschema’s zijn: 36 mg/kg lichaamsgewicht verdeeld over twee doses op 3 opeenvolgende dagen (kies steeds dezelfde weekdagen, bv. ma/di/wo) per week óf op 3 alternerende dagen (zoals ma/wo/vr). Max. 1920 mg/dag.

Volgens het Kinderformularium van het NKFK: bij 1 mnd.–18 jaar: 18–30 mg/kg/dag in 1 dosis, max. 960 mg/dag. Advies toediening: 3×/week op achtereenvolgende dagen (kies steeds dezelfde weekdagen, bv. ma/di/wo).

Acute brucellose (in combinatie met andere antimicrobiële middelen):

Volwassenen:

960 mg 2×/dag gedurende 6 weken. Voor gecompliceerde infecties (zoals osteomyelitis, meningo-encefalitis en endocarditis) wordt een behandelduur van 3 maanden aanbevolen.

Kinderen vanaf 6 mnd.:

30 mg/kg lichaamsgewicht 2×/dag gedurende 6 weken. Voor gecompliceerde infecties (zoals osteomyelitis, meningo-encefalitis en endocarditis) wordt een behandelduur van 3 maanden aanbevolen.

Offlabel: Gecompliceerde urineweginfecties

Volwassenen en kinderen ≥ 12 jaar:

Volgens de NHG-standaard Urineweginfecties: bij een urineweginfectie met weefselinvasie, bij niet-zwangere vrouwen: 960 mg 2×/dag. Behandelduur: 10 dagen. Bij mannen: identiek; echter met een behandelduur van 14 dagen. NB: Heroverweeg bij patiënten met een verblijfskatheter de indicatie hiervoor; vervang bij een persisterende indicatie voor een verblijfskatheter de katheter vóór het einde van de kuur.

Kinderen < 12 jaar:

Volgens de NHG-standaard Urineweginfecties: 18 mg/kg 2×/dag; maximaal 1920 mg per dag. Behandelduur: 10 dagen.

Bij lever- en/of nierfunctiestoornissen de dosis verminderen of het toedieningsinterval verlengen teneinde cumulatie te voorkomen.

Nierfunctiestoornissen: Volwassenen: bij een creatinineklaring > 30 ml/min; de standaarddosering; bij een klaring van 15–30 ml/min: een standaarddosering 2×/dag voor 3 dagen, daarna een standaarddosering 1×/dag zolang toegestaan door controleanalyse van de plasmaconcentratie sulfamethoxazol; bij een creatinineklaring < 15 ml/min: niet toedienen. Het verdient aanbeveling iedere 2–3 dagen, 12 uur na cotrimoxazoltoediening, de sulfamethoxazolspiegel te bepalen. Wanneer deze spiegel de waarde van 150 microg/ml te boven gaat, de behandeling onderbreken tot deze onder 120 microg/ml komt. Bij het ondergaan van hemodialyse: normale oplaaddosis, daarna 50% met een toedieningsinterval van 12 uur. Op de dialysedagen na de dialyse toedienen.

Nierfunctiestoornissen: de doseergegevens bij kinderen vanaf 3 mnd. volgens het Kinderformularium van het NKFK zijn: afhankelijk van de indicatie. Bij infecties (ook die bij CF en de behandeling van PCP): creatinineklaring (GFR) >30 ml/min: de standaarddosering (voor de betreffende indicatie); GFR 10–30 ml/min: de standaarddosering 1×/24 uur; GFR < 10 ml/min: niet toedienen. Profylaxe van urine/luchtweginfecties: creatinineklaring (GFR) > 30 ml/min: de standaarddosering (voor de betreffende indicatie); GFR 10–30 ml/min: 50% van de standaarddosering voor de indicatie 1×/24 uur; GFR < 10 ml/min: niet toedienen. Als profylaxe van PCP: creatinineklaring (GFR) > 10 ml/min: de standaarddosering behorende bij de indicatie; GFR < 10 ml/min: niet toedienen.

NB: Cotrimoxazol mag i.v. uitsluitend worden toegediend in infuusoplossingen, nooit direct i.v. of in het infuusslangetje. De infusieduur hangt af van de hoeveelheid infusievloeistof, meestal 30–60 min, in ieder geval binnen 1,5 uur voor het bereiken van een effectieve bloedspiegel.

De suspensie en tabletten bij voorkeur innemen na de maaltijd, bij een tweedaagse toediening ’s ochtends en ’s avonds.

Bijwerkingen

Vaak (1–10%): misselijkheid, braken. Huiduitslag (voornamelijk maculopapuleus).

Soms (0,1–1%): bij infusie: lokaal lichte tot matige pijn en flebitis.

Zelden (0,01–0,1%): overgroei met Candida. Diarree, glossitis, stomatitis. Neuritis. Vasculitis. Acute pancreatitis. Leukopenie, neutropenie, granulocytopenie, trombocytopenie.

Zeer zelden (< 0,01%): allergische reactie met koorts, angio-oedeem, anafylaxie en serumziekte. Neuropathie, ataxie, convulsie, duizeligheid, aseptische meningitis (reversibel na staken van de therapie). Uveïtis. Oorsuizen. Artralgie, myalgie. Fotosensibilisatie, erythema multiforme, Stevens–Johnsonsyndroom, toxische epidermale necrolyse, geneesmiddelenexantheem met eosinofilie en systemische symptomen (DRESS), purpura, Henoch-Schönlein purpura, systemische lupus erythemathodes (SLE). Schimmelinfectie. Pseudomembraneuze colitis. Agranulocytose, anemie (megaloblastair, aplastisch, hemolytisch/autoimmuun), methemoglobinemie (bij G6PD-deficiëntie). Rabdomyolyse. Achteruitgang nierfunctie (vooral bij al bestaande nierziekte/nierinsufficiëntie of bij hoge doseringen), interstitiële nefritis, verhoogde serumconcentraties van ureum en creatinine, kristalurie (vooral bij ondervoeding), verhoogde diurese (vooral bij cardiaal oedeem). Hepatitis, cholestase, fulminante levernecrose, verhoogde transaminase– en bilirubinewaarden.

Verder zijn gemeld (bv. Lareb, Pubmed): allergische myocarditis, QT-verlenging en ’torsades de pointes’ (vooral bij aanwezigheid van risicofactoren, bv. aangeboren lange QT-syndroom). Longinfiltraten met dyspneu en hoest (zoals bij allergische alveolitis). Hoofdpijn, depressie, hallucinatie. ’Vanishing bile duct’-syndroom (destructie en verlies van intrahepatische galwegen). Periarteriitis nodosa. Exfoliatieve dermatitis. Verergering porfyrie. Metabole acidose. Hyperkaliëmie, hyponatriëmie, hypoglykemie (bij verminderde nierfunctie, leverziekte, slechte voedingstoestand of bij hoge doseringen). Verlaging van T3 en/of T4.

Volgens het Kinderformularium: Bij kinderen komen allergische huidreacties en huiduitslag regelmatig voor. Verder misselijkheid, braken, diarree, duizeligheid, hoofdpijn, koorts, nierbeschadigingen, hepatitis, leverfunctiestoornissen, jeuk, myelosuppressie. Zelden: convulsies, bloedbeeldafwijkingen (zoals trombocytopenie en neutropenie), pseudomembraneuze colitis, epidermale necrolyse, erythema multiforme, en Stevens-Johnsonsyndroom. De kans op bloedbeeldafwijkingen neemt toe bij hoge doseringen (zoals bij Pneumocystis jiroveci-pneumonie).

Bij HIV–geïnfecteerde patiënten komen de volgende bijwerkingen met een andere frequentie voor: zeer vaak (1–10%): anorexie, misselijkheid, braken, diarree. Maculopapuleuze huiduitslag doorgaans met koorts en jeuk. Leukopenie, granulocytopenie, neutropenie en trombocytopenie. Hyperkaliëmie.

Soms (0,1–1%): hyponatriëmie, hypoglykemie.

Interacties

Bacteriostatische antibiotica (zoals trimethoprim en sulfamethoxazol) antagoneren de werkzaamheid van bactericide antibiotica (zoals cefalosporinen en rifampicine).

Bij combinatie met kaliumzouten, kaliumsparende diuretica (zoals spironolacton) en andere plasmakalium-verhogende geneesmiddelen (bv. ACE-remmers, ARB’s, heparine, tacrolimus, ciclosporine, NSAID’s) is er meer kans op hyperkaliëmie, vooral bij aanwezigheid van risicofactoren voor hyperkaliëmie (zie ook de rubriek Waarschuwingen en voorzorgen).

Vermijd combinatie met geneesmiddelen die het QT-interval verlengen zoals amiodaron, disopyramide, kinidine, sotalol, tricyclische antidepressiva, sommige antipsychotica, methadon, macrolide antibiotica, fluorchinolonen en enkele antimycotica.

Mogelijk vergroot cotrimoxazol door remming van CYP2C8 en CYP2C9 de blootstelling aan geneesmiddelen die voor een belangrijk deel door deze iso-enzymen worden gemetaboliseerd zoals amiodaron, diclofenac, losartan, vitamine K-antagonisten (INR controleren), fenytoïne (controleer op toxiciteit), repaglinide en sulfonylureumderivaten (glucosespiegel controleren).

De systemische blootstelling aan methotrexaat kan toenemen met ernstige bijwerkingen zoals pancytopenie, vooral bij aanwezigheid van risicofactoren zoals hoge leeftijd, hypoalbuminemie, verminderde nierfunctie of verminderde beenmergreserve. Comedicatie met andere foliumzuurantagonisten (zoals pyrimethamine) geeft meer kans op megaloblastaire anemie. De kans op hematologische bijwerkingen is ook toegenomen bij combinatie met clozapine (combinatie vermijden i.v.m. agranulocytose), azathioprine en mercaptopurine (overweeg alternatieven) en zidovudine.

Comedicatie met thiazide-diuretica vergroot de kans op trombocytopenie en, vooral bij ouderen, de kans op trombocytopenische purpura.

Gelijktijdig gebruik van hoge doses prilocaïne geeft meer kans op methemoglobinemie. Comedicatie met dapson vermeerdert de kans op methemoglobinemie door zowel een farmacodynamische als een farmacokinetische (CYP2C8) interactie; de combinatie vermijden. Indien de combinatie niet te vermijden is, zorgvuldig controleren op methemoglobinemie, vooral bij groepen met significante comorbiditeit of indien hoge doseringen worden gegeven.

Trimethoprim is een remmer van de ’organic cation transporter 2’ (OCT2); hierdoor verhoogt cotrimoxazol mogelijk de plasmaconcentratie van bijvoorbeeld amantadine en metformine.

Bij comedicatie met lamivudine neemt de concentratie van lamivudine in plasma met 40% toe; controleer op bijwerkingen; de combinatie vermijden indien hoge doses cotrimoxazol toegediend worden (bv. bij behandeling PCP en bij toxoplasmose).

Plasmaspiegels van digoxine kunnen worden verhoogd (onduidelijk mechanisme).

Bij combinatie met ciclosporine na een niertransplantatie kan de nefrotoxiciteit worden versterkt (reversibel).

Wees uiterst voorzichtig bij combinatie met methenamine; dit vermeerdert de kans op kristalurie.

Zwangerschap

Cotrimoxazol passeert de placenta; de concentratie van trimethoprim in foetale weefsels is gelijk aan die in het plasma van de moeder; de concentratie van sulfamethoxazol in vruchtwater is 20–50% van die in het plasma van de moeder.
Teratogenese: Retrospectieve gegevens en gerapporteerde meldingen duiden niet op een risicotoename van aangeboren afwijkingen bij de mens. Bij dieren is cotrimoxazol in hoge dosering zonder foliumzuursuppletie schadelijk gebleken.
Farmacologisch effect: Op grond van de farmacologische werkzaamheid is foliumzuurdepletie bij het kind mogelijk. Bij gebruik vlak vóór de bevalling is er kans op hyperbilirubinemie (met kernicterus) bij de neonaat.
Advies: Tijdens het 1e trimester cotrimoxazol alleen gebruiken in combinatie met foliumzuursuppletie in doseringen die gebruikelijk zijn voor zwangeren. Tijdens het 3e trimester alleen op strikte indicatie gebruiken.

Lactatie

Overgang in de moedermelk: Ja, in kleine hoeveelheden (trimethoprim, sulfamethoxazol).
Farmacologisch effect: Op theoretische gronden is sensibilisatie mogelijk. Bij premature neonaten en kinderen met G6PD-deficiëntie is er meer kans op hyperbilirubinemie. Echter, gezien het feit dat cotrimoxazol in geringe mate overgaat in de moedermelk lijkt toediening tijdens lactatie een te verwaarlozen risico voor het kind.
Advies: Kan worden gebruikt (uitgezonderd premature neonaten en kinderen met G6PD-deficiëntie).

Contra-indicaties

  • nierinsufficiëntie en oligurie (creatinineklaring < 15 ml/min);
  • ernstige leverparenchymbeschadiging;
  • ernstige afwijkingen in het bloedbeeld (in het bijzonder anemie, trombocytopenie en agranulocytose, tenzij onder nauwkeurige controle);
  • overgevoeligheid voor sulfonamiden en/of trimethoprim;
  • acute porfyrie; gebruik is geassocieerd met klinische toename van porfyrie.
  • bij kinderen jonger dan 6 maanden; de toepassing is volgens de fabrikant gecontra-indiceerd, maar wordt in de praktijk wel uitgevoerd (zie bv. acute rinosinusitis (stap 3, klap ’Let op’ open) of de NHG-standaard acute rhinosinusitis (rubriek antibiotica onder de medicamenteuze behandeling).

Waarschuwingen

Bij orofaryngeale infecties veroorzaakt door β-hemolytische streptokokken groep A, cotrimoxazol niet gebruiken omdat deze micro-organismen minder snel worden geëlimineerd dan met andere middelen.

In verband met het risico van hemolytische anemie, cotrimoxazol niet toedienen aan patiënten met een G6PD-deficiëntie, tenzij op strikte indicatie en in een zo’n laag mogelijke dosering.

Overweeg een alternatief bij een voorgeschiedenis van geneesmiddel geïnduceerde trombocytopenie met thiazide-diuretica of andere sulfonamiden; als dit niet mogelijk is regelmatig het trombocytenaantal controleren.

Vermijd toediening aan patiënten met bekend of vermoed risico van acute porfyrie vanwege veel kans op verergering hiervan.

De kans op QT-verlenging en ’torsades de pointes’ lijkt gering bij normale dosering en zonder aanwezigheid van risicofactoren; wees alert bij aanwezigheid van risicofactoren zoals elektrolytstoornissen, relevante hartziekte, bradycardie, comedicatie met geneesmiddelen die QT-interval verlengen en congenitale of verworven QT-verlenging.

Bij aanwezigheid van risicofactoren voor hyperkaliëmie (bv. leeftijd > 70 jaar, diabetes mellitus, een gestoorde of plotseling verminderende nierfunctie, dehydratie, metabole acidose, (acuut) hartfalen en cel-afbraak (ischemie, trauma, rabdomyolyse), combinatie met sommige geneesmiddelen (zie rubriek Interacties)) en bij gebruik van hoge doses bij Pneumocystis jiroveci-pneumonie nauwgezet de kaliumspiegel controleren; bij hyperkaliëmie de behandeling staken.

Bij behandeling langer dan 14 dagen en bij HIV-geïnfecteerden regelmatig het bloedbeeld controleren. Bij voortschrijdende bloedbeeldveranderingen de toediening staken. Bij langdurig gebruik tevens regelmatig een urine–analyse en nierfunctietesten uitvoeren, vooral bij reeds verminderde nierfunctie.

Bij optreden of verergering van hoesten en kortademigheid overwegen de behandeling te staken en controleer op longinfiltraten zoals die kunnen voorkomen bij eosinofilie of allergische alveolitis.

Vanwege de kans op ernstige huidreacties de patiënt onmiddellijk contact laten opnemen bij eerste tekenen van ernstige overgevoeligheidsreacties zoals blaas-, blaar- en schilfervorming. Bij optreden van exantheem en bij vermoeden van een ernstige huidreactie de behandeling onmiddellijk staken en doorverwijzen naar een gespecialiseerde arts op dit gebied. De kans op het optreden van Stevens–Johnsonsyndroom en toxische epidermale necrolyse is het grootst in de eerste weken van de behandeling; het vroeg staken van de behandeling bij beginnende symptomen heeft een betere prognose.

Cotrimoxazol kan de plasmacreatininebepaling met behulp van de alkalische picraatreactie verstoren; de waarden zijn circa 10% hoger dan normaal. De bepaling van methotrexaat in het plasma kan worden verstoord tenzij gebruik gemaakt wordt van een radio–immuno–assay.

Overdosering

Symptomen
Acuut: o.a. naast maag-darmstoornissen, verwardheid, visuele stoornissen, hematurie, anurie. Chronisch: beenmergdepressie.

Therapie
Afhankelijk van de symptomen en moment van inname: braken induceren of maagspoelen. Algemeen ondersteunende maatregelen zijn: stimulering van de renale excretie door geforceerde diurese en hemodialyse. (Peritoneale dialyse is niet effectief.)

Neem voor meer informatie over een vergiftiging met cotrimoxazol contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.

Eigenschappen

Cotrimoxazol is een mengsel van trimethoprim en sulfamethoxazol in een verhouding van 1:5, dat bactericide werkt door remming van de synthese van tetrahydrofoliumzuur in het micro-organisme.

Het werkingsspectrum omvat de meeste Gram-positieve en Gram-negatieve micro-organismen en ook Pneumocystis jiroveci. Brucella spp. zijn intermediair gevoelig.

Resistentie kan een probleem vormen bij o.a. S. pneumoniae, Haemophilus influenzae, Klebsiella spp., Pseudomonas spp.

Cotrimoxazol is niet werkzaam tegen: Nocardia spp., anaerobe bacteriën, Chlamydia trachomatis, Mycobacterium tuberculosis, Mycoplasma, Ureaplasma urealyticum, Treponema pallidum en sommige enterokokkenstammen.

Kruisresistentie is waargenomen bij stammen van penicillinase resistente Streptococcus pneumoniae, erytromycine resistente Streptococcus pneumoniae, meticilline resistente Staphylococcus aureus (MRSA) en gentamicine-resistente MRSA.

Kinetische gegevens

Resorptieoraal; snel en vrijwel volledig (beide).
T max2–4 uur.
V dca. 1,6 l/kg (trimethoprim), 0,2 l/kg (sulfamethoxazol).
OverigVooral in longen en nieren worden hogere concentraties bereikt dan in het plasma, met name van trimethoprim (omdat het lipofieler is dan sulfamethoxazol). Ook in gal, prostaatvocht en -weefsel, speeksel, sputum, vaginaalsecreet, liquor cerebrospinalis, interstitiële vloeistof, synoviaal vocht, oogkamerwater en middenoorvocht worden therapeutische concentraties bereikt.
Metaboliseringbeperkt, in de lever (trimethoprim). Sulfamethoxazol voor ca. 80% in de lever, vnl. acetylering.
Eliminatievnl. via de nieren, trimethoprim (d.m.v. glomerulaire filtratie en tubulaire secretie) voor 50–60% en sulfamethoxazol voor 45–70% binnen 24 uur; resp. 65–80% en ca. 20% onveranderd en sulfamethoxazol naast onveranderd ook voor 60% in geacetyleerde vorm.
T 1/29–17 uur (trimethoprim), verlengd bij nierfunctiestoornissen; ca. 9–11 uur (sulfamethoxazol). Bij kinderen van 1–10 jaar is de halfwaardetijd verkort met een factor 2–3 (trimethoprim). Dit lijkt bij sulfamethoxazol vergelijkbaar. Bij cystische fibrose is de T1/2 eveneens verkort (trimethoprim, sulfamethoxazol).