Metformine/glibenclamide

Publish

Samenstelling

Glucovance Merck bv

Toedieningsvorm
Tablet, omhuld ’500/2,5’

Bevat per tablet: metformine(hydrochloride) 500 mg, glibenclamide 2,5 mg.

Toedieningsvorm
Tablet, omhuld ’500/5’

Bevat per tablet: metformine(hydrochloride) 500 mg, glibenclamide 5 mg.

Uitleg symbolen

XGVS Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS).
OTC Over the counter, dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. Aan de vergoeding van bepaalde zelfzorgmedicatie zijn nadere voorwaarden verbonden. Deze zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering.
2 Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. Deze voorwaarden kunnen betrekking hebben op de indicaties, de duur van de behandeling en het voorschrijven volgens een richtlijn/protocol.
MNT Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb.

metformine/glibenclamide vergelijken met een ander geneesmiddel.

Advies

Behandeling van diabetes mellitus type 2 met orale bloedglucoseverlagende middelen komt pas in aanmerking indien geen goede bloedglucoseregulatie wordt bereikt met voorlichting, educatie, aanpassing van de voeding en stimulering van lichaamsbeweging. Metformine is eerste keus bij de medicamenteuze behandeling. Bij onvoldoende resultaat hiermee, kan een kortwerkend sulfonylureumderivaat (bij voorkeur gliclazide) worden toegevoegd. De volgende stap is (toevoeging van) insulinetherapie. De overige bloedglucoseverlagende middelen komen pas in aanmerking indien gebruik van bovenstaande voorkeursmiddelen op bezwaren stuit.

Het gebruik van de vaste combinatie van metformine met een langwerkend sulfonylureumderivaat als glibenclamide wordt afgeraden, omdat er relatief veel kans is op hypoglykemie bij het gebruik van glibenclamide.

Indicaties

  • Diabetes mellitus type 2 bij volwassenen: als vervanging van combinatietherapie met metformine en glibenclamide, bij stabiele en goed gecontroleerde bloedglucosespiegel.

Dosering

Klap alles open Klap alles dicht

Diabetes mellitus type 2:

Volwassenen:

De begindosis dient gelijk te zijn aan de eerdere individuele doses van metformine en glibenclamide. De dosering zo nodig op geleide van de bloedglucosespiegel aanpassen na twee of meer weken door de dosis met 1 tablet te verhogen. Maximaal 6 tabletten ’500/2,5’ per dag of 3, in incidentele gevallen 4 tabletten ’500/5’ per dag.

Nierfunctiestoornis: Vóór en tijdens de behandeling dienen risicofactoren voor lactaatacidose te worden beoordeeld (zie ook de rubriek Waarschuwingen/Voorzorgen). Bij een creatinineklaring 60–89 ml/min: dosisaanpassing is niet nodig; bij een creatinineklaring 45–59 ml/min: max. 2 g metformine per dag en de begindosis is maximaal de helft van de max. dosis, max. 10,5 mg glibenclamide per dag; bij een creatinineklaring 30–44 ml/min: max. 1 g metformine per dag en max. 10,5 mg glibenclamide per dag, aanvang van de behandeling bij een creat. klaring 30–44 ml/min wordt niet aanbevolen vanwege de kans op hypoglykemie.

Bij ouderen (≥ 65 jaar) beginnen met de laagst beschikbare dosis (1 tablet ’500/2,5’ per dag) en indien nodig geleidelijk verhogen.

Een geleidelijke verhoging van de dosering kan de gastro-intestinale tolerantie verbeteren en de kans op hypoglykemie verminderen.

De verdeling van inname is afhankelijk van de dagelijkse individuele dosis: 1×/dag ’s ochtends bij het ontbijt, bij dosering van 1 tablet per dag; 2×/dag (’s morgens en ’s avonds), bij 2 óf 4 tabletten per dag; 3×/dag (’s ochtends, ’s middags en ’s avonds) bij een dosering van 3, 5 of 6 tabletten per dag.

De tabletten tijdens de maaltijd innemen.

Bijwerkingen

Zeer vaak (> 10%): meestal in het begin van de behandeling: maag-darmklachten zoals misselijkheid, braken, diarree, buikpijn en verlies van eetlust.

Vaak (1-10%): hypoglykemie. Smaakstoornissen. Voorbijgaande visusstoornissen (in het begin van de behandeling).

Soms (0,1-1%): aanvallen van hepatische porfyrie en porphyria cutanea, verhoging serumureum en -creatininespiegels.

Zelden (0,1-0,01%): jeuk, urticaria, maculopapuleuze huiduitslag. Leukopenie, trombocytopenie.

Zeer zelden (< 0,01%): allergische angiitis, erythema multiforme, exfoliatieve dermatitis, fotosensibilisatie. Afname van vitamine B12-resorptie bij langdurig gebruik met als mogelijk gevolg megaloblastaire anemie. Lactaatacidose. Agranulocytose, hemolytische anemie, beenmergaplasie en pancytopenie. Afwijking leverfunctietesten of hepatitis. Hyponatriëmie.

Voor andere bijwerkingen zie:

Interacties

Glibenclamide: Systemische azoolantimycotica (o.a. miconazol, fluconazol, voriconazol) kunnen het metabolisme van sulfonylureumderivaten remmen; vermijd zo mogelijk deze combinatie, of controleer de bloedglucosespiegel extra. Bij combinatie met bosentan daalt de plasmaspiegel van glibenclamide en kunnen leverenzymwaarden stijgen; de combinatie wordt ontraden. β-Blokkers kunnen de beginsymptomen van hypoglykemie maskeren. Tevens kunnen ze het herstel van de glucosespiegel na hypoglykemie vertragen; de selectieve β-blokkers hebben dit effect in veel mindere mate.

Metformine: De volgende middelen kunnen de nierfunctie negatief beïnvloeden, waardoor de kans op lactaatacidose (door accumulatie van metformine) toeneemt: NSAID’s (incl. coxib’s), ACE-remmers, ARB’s en diuretica (m.n. lisdiuretica). Bij starten van deze middelen in combinatie met metformine, de nierfunctie zorgvuldig monitoren. Intravasculaire toediening van jodiumhoudende contrastmiddelen kan tot nierfalen leiden en als gevolg meer kans op lactaatacidose; daarom de behandeling met metformine vóór of òp het moment van het onderzoek onderbreken en pas 48 uur na het onderzoek hervatten (mits de nierfunctie stabiel is). Metformine is een substraat van organische kationtransporters (OCT1 en 2); gelijktijdig gebruik van een OCT2-remmer zoals vandetanib kan de renale eliminatie van metformine verminderen en zo leiden tot een stijging van de metforminespiegel.

Metformine+glibenclamide: Vermijd de combinatie met alcohol vanwege een toenemende kans op hypoglykemie, lactaatacidose en disulfiram-achtige reacties, tevens met fenylbutazon (versterking hypoglykemische reacties) en danazol. Wees voorzichtig bij combinatie met chloorpromazine, tetracosactide, glucocorticoïden en β2-agonisten aangezien zij de werking van bloedglucoseverlagende middelen verzwakken. ACE-remmers kunnen de bloedglucosespiegel verlagen.

Zwangerschap

Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Bij dieren geen aanwijzingen voor schadelijkheid.
Advies: Het gebruik van orale bloedglucoseverlagende middelen tijdens de zwangerschap wordt ontraden, omdat hiermee geen goede controle van de bloedglucoseconcentratie kan worden bereikt en de kans op schadelijke effecten bij de foetus daardoor toeneemt. Bij voorkeur wordt al vóór (en zeker tijdens) de zwangerschap overgeschakeld op insuline.

Lactatie

Overgang in de moedermelk: Metformine: In geringe mate. Glibenclamide: onbekend.
Farmacologisch effect: Mogelijk hypoglykemie bij de pasgeborene.
Advies: Het gebruik van dit geneesmiddel of het geven van borstvoeding is gecontra-indiceerd.

Contra-indicaties

  • overgevoeligheid voor sulfonylureumderivaten en verwante stoffen (sulfonamiden, thiazide-diuretica);
  • acute metabole acidose (zoals lactaatacidose, diabetische ketoacidose);
  • ernstig nierfalen (creatinineklaring < 30 ml/min);
  • acute aandoeningen die de nierfunctie kunnen beïnvloeden, zoals dehydratie, ernstige infectie en shock;
  • aandoeningen die weefselhypoxie kunnen veroorzaken, zoals gedecompenseerd hartfalen, respiratoir falen en recent myocardinfarct;
  • leverinsufficiëntie;
  • acute alcoholvergiftiging, alcoholisme;
  • acute porfyrie.

Zie voor meer contra-indicaties de rubriek Lactatie.

Waarschuwingen

Wees voorzichtig bij G6PD-deficiëntie vanwege de kans op hemolytische anemie bij behandeling met sulfonylureumderivaten; overweeg een bloedglucoseverlagend middel uit een andere klasse.

Lactaatacidose is een zeldzame maar ernstige metabole complicatie die kan optreden door accumulatie van metformine; gemelde gevallen zijn met name opgetreden bij acute afname van de nierfunctie, cardiopulmonale ziekte of sepsis. In geval van dehydratie (ernstig braken, diarree, koorts of verminderde vochtinname) de behandeling met metformine tijdelijk staken. Wees voorzichtig met starten van geneesmiddelen die de nierfunctie acuut kunnen verstoren, zoals antihypertensiva, diuretica en NSAID’s. Andere risicofactoren zijn o.a. slecht gereguleerde diabetes, ketose, langdurig vasten, overmatig alcoholgebruik, leverinsufficiëntie en aandoeningen waarbij hypoxie kan optreden. Aspecifieke symptomen zoals spierkrampen, spijsverteringsstoornissen en asthenie, alsmede tachypneu en hypothermie kunnen wijzen op lactaatacidose. Bij verdenking op lactaatacidose de toediening van metformine/glibenclamide staken en de patiënt direct laten opnemen in het ziekenhuis.

Controleer de nierfunctie voorafgaand aan de behandeling en daarna ten minste jaarlijks, bij meer kans op progressie van nierfunctiestoornis en bij ouderen ten minste 2–4× per jaar.

Onderbreek de behandeling met metformine tijdens een operatieve ingreep onder algehele, spinale of epidurale anesthesie; hervat de behandeling niet eerder dan 48 uur na de ingreep of na het hervatten van orale voeding en alleen bij een stabiele nierfunctie. Onderbreek de behandeling met metformine op het moment van beeldvormend onderzoek met jodiumhoudende contrastvloeistof en hervat deze pas 48 uur na het onderzoek (mits de nierfunctie stabiel is).

Bij gebruik van glibenclamide kan hypoglykemie optreden. Bij nier- en ernstige leverfunctiestoornissen, onvoldoende of ongebalanceerde inname van koolhydraten, energiearm dieet, na langdurige en intensieve inspanning, alcoholgebruik (m.n. in combinatie met vasten), onvoldoende schildklierwerking, pituïtaire en bijnierschorsinsufficiëntie neemt de kans op hypoglykemie toe. Bij een operatieve ingreep of elke andere oorzaak van diabetische decompensatie, tijdelijke overschakeling naar een behandeling met insuline overwegen. Wees voorzichtig bij ouderen (≥ 65 jaar) wegens meer kans op hypoglykemie; tevens kan hypoglykemie moeilijk te herkennen zijn bij ouderen.

Klinische gegevens over combinatie met insuline ontbreken. Gebruik bij kinderen wordt ontraden, omdat de werkzaamheid van de vaste combinatie hierbij niet werkzamer is dan monotherapie met een van de afzonderlijke stoffen.

Overdosering

Eigenschappen

Combinatie van een biguanide en een sulfonylureumderivaat.

Meer informatie:

Kinetische gegevens

OverigDe biologische beschikbaarheid van metformine en glibenclamide in de combinatie is gelijk aan die bij gelijktijdige inname van beide middelen afzonderlijk.