Rifampicine

Publish

Samenstelling

Rifadin Sanofi-Aventis

Toedieningsvorm
Capsule
Sterkte
150 mg, 300 mg
Toedieningsvorm
Dragee
Sterkte
600 mg
Toedieningsvorm
Poeder voor infusievloeistof
Sterkte
600 mg
Verpakkingsvorm
met solvens 10 ml
Toedieningsvorm
Suspensie
Sterkte
20 mg/ml
Verpakkingsvorm
120 ml

De suspensie bevat saccharose 400 mg/ml en natriummetabisulfiet. Conserveermiddel: methyl- en propylparahydroxybenzoaat.

Rifampicine Pharmachemie bv

Toedieningsvorm
Capsule
Sterkte
150 mg, 300 mg
Toedieningsvorm
Tablet, omhuld
Sterkte
600 mg

Uitleg symbolen

XGVS Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS).
OTC Over the counter, dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. Aan de vergoeding van bepaalde zelfzorgmedicatie zijn nadere voorwaarden verbonden. Deze zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering.
2 Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. Deze voorwaarden kunnen betrekking hebben op de indicaties, de duur van de behandeling en het voorschrijven volgens een richtlijn/protocol.
MNT Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb.

rifampicine vergelijken met een ander geneesmiddel.

Advies

Bij tuberculose wordt rifampicine beschouwd als één van de middelen van eerste keus.

Lepra: De combinatie dapson, clofazimine en rifampicine wordt gezien als eerstekeusbehandeling van multibacillaire lepra. Bij paucibacillaire lepra wordt de combinatie dapson en rifampicine aanbevolen.

Omdat dit geneesmiddel voor meerdere indicaties in uiteenlopende doseringen kan worden voorgeschreven én er sprake is van een smalle therapeutische breedte of risico van ernstige bijwerkingen (toxiciteit), dient volgens de Regeling Geneesmiddelenwet de reden van voorschrijven op het recept te worden vermeld.

Indicaties

Behandeling van:

  • alle vormen van tuberculose (pulmonaal en extrapulmonaal), in combinatie met andere tuberculosemiddelen;
  • alle vormen van lepra (zowel paucibacillair als multibacillair), in combinatie met andere antileprotica;
  • brucellose;
  • in uitzonderingsgevallen andere acute infecties, veroorzaakt door voor rifampicine gevoelige micro-organismen, in combinatie met andere antimicrobiële middelen én alléén voor een kortdurende behandeling.

Profylaxe van:

  • meningokokkenmeningitis en ter eliminatie uit de nasofarynx van asymptomatische meningokokkendragers. Rifampicine is niet geïndiceerd voor manifeste meningokokkenmeningitis.

Dosering

De orale dosis en de intraveneuze dosis zijn bij rifampicine gelijk.

Rifampicine wordt bij normale gevoeligheid van Mycobacterium tuberculosis gegeven in combinatie met isoniazide, pyrazinamide en zonodig ethambutol tijdens de eerste fase van de behandeling (fase waarin de tuberkelbacillen worden gedood, symptomen verdwijnen en de patiënt niet meer besmettelijk wordt) en in combinatie met isoniazide tijdens de vervolgfase. Naast een behandelschema met dagelijkse doses zijn eventueel ook nog schema’s met intermitterende doses beschikbaar zie het Handboek Tuberculose (PDF 2MB, 2017 rubriek 5.3.1).

Klap alles open Klap alles dicht

Behandeling van tuberculose:

Volwassenen:

Altijd in combinatie met andere tuberculosemiddelen: 10 mg/kg lichaamsgewicht 1×/dag. Dit is bij een lichaamsgewicht ≥ 50 kg: 600 mg 1×/dag en bij < 50 kg: 450 mg 1×/dag. Bij normaal gevoelige Mycobacterium tuberculose in combinatie met isoniazide (5 mg/kg lichaamsgewicht per dag, max. 300 mg/dag), pyrazinamide (25–30 mg/kg per dag, max. 2 g/dag) en zonodig ethambutol (15–20 mg/kg per dag, max. 1,6 g/dag), gedurende 2 maanden, daarna in combinatie met alleen isoniazide gedurende 4 maanden.

Kinderen 1–18 jaar:

Altijd in combinatie met andere tuberculosemiddelen: 10–20 mg/kg 1×/dag, max. 600 mg 1×/dag.

Kinderen < 1 jaar:

Altijd in combinatie met andere tuberculosemiddelen: 10 mg/kg 1×/dag.

Behandeling van lepra:

Volwassenen:

Altijd in combinatie met andere antileprotica: Volgens de WHO-richtlijn: Paucibacillair: rifampicine 600 mg 1×/maand in combinatie met dapson (100 mg 1×/dag), gedurende 6 maanden. Enkelvoudige huidlaesie paucibacillair: eenmalige dosis rifampicine 600 mg in combinatie met eenmalige doses ofloxacine 400 mg en minocycline 100 mg. Multibacillair: rifampicine 600 mg 1×/maand in combinatie met dapson (100 mg 1×/dag) en clofazimine (100 mg 3×/week + 300 mg 1×/maand), gedurende 12 maanden. Clofazimine is geregistreerd, maar wordt in Nederland niet meer regulier geleverd.

Kinderen 10–14 jaar:

Altijd in combinatie met andere antileprotica: Volgens de WHO-richtlijn: Paucibacillair: rifampicine 450 mg 1×/maand in combinatie met dapson (50 mg 1×/dag), gedurende 6 maanden. Multibacillair: rifampicine 450 mg 1×/maand in combinatie met dapson (50 mg 1×/dag) en clofazimine (50 mg om de dag + 150 mg 1×/maand), gedurende 12 maanden.

Kinderen < 10 jaar:

Altijd in combinatie met andere antileprotica: 10 mg/kg lichaamsgewicht 1×/maand.

Behandeling van brucellose:

Volwassenen:

Altijd in combinatie met een tetracyclinederivaat: 1×/dag 900 mg ’s ochtends, in combinatie met bv. 1×/dag doxycycline 200 mg bij de avondmaaltijd; gedurende ca. 45 dagen.

Behandeling van andere infecties:

Volwassenen:

Altijd in combinatie met andere antimicrobiële middelen: bij een lichaamsgewicht ≥ 50 kg: 600 mg 1×/dag en bij < 50 kg: 450 mg 1×/dag. In ernstige gevallen de dosis verdubbelen en deze hoeveelheid in 2 giften per dag toedienen.

Kinderen vanaf 3 jaar:

Altijd in combinatie met andere antimicrobiële middelen: 10–20 mg/kg per dag.

Profylaxe meningokokkenmeningitis:

Volwassenen en kinderen ≥ 12 jaar:

De profylaxe moet zo vroeg mogelijk beginnen: 600 mg 2×/dag (iedere 12 uur), gedurende 2 dagen.

Kinderen tot 12 jaar:

De profylaxe moet zo vroeg mogelijk beginnen: volgens het Kinderformularium van het NKFK: 0–3 maanden: 10 mg/kg lichaamsgewicht/dag in 2 doses; 3 mnd–12 jaar: 20 mg/kg lichaamsgewicht/dag in 2 doses, max. 1200 mg/dag. Behandelduur is 2 dagen.

Bij nierfunctiestoornissen hoeft de dosering niet te worden aangepast.

Rifampicine intraveneus toedienen via een langzaam lopend infuus (infusietijd 1–3 uur).

De capsules, dragees en suspensie innemen 1 uur vóór of 2 uur na de maaltijd, bij maag-darmklachten toediening direct na de maaltijd overwegen. De suspensie schudden voor gebruik.

Bijwerkingen

Vaak (1–10%): misselijkheid, buikpijn, opgeblazen gevoel, anorexie. Vermoeidheid, slaperigheid, duizeligheid, licht gevoel in het hoofd, hoofdpijn. Jeuk (met of zonder huiduitslag), urticaria. Opvliegers. Asymptomatische stijging van leverenzymwaarden. Roodverkleuring van lichaamsvloeistoffen en afscheidingen zoals urine, feces, speeksel, sputum, tranen en zweet, roodheid van de ogen.

Zelden (0,01–0,1%): circulatoir collaps, shock, oedeem. Braken, diarree. Icterus, hepatitis, hepatorenaal syndroom. Inductie of verergering porfyrie. Spierzwakte, ataxie. Verwardheid. Visuele stoornis, ernstige voortekenen en symptomen zoals van exsudatieve conjunctivitis. Ernstige huidreacties zoals Stevens-Johnsonsyndroom (SJS), exfoliatieve dermatitis, toxische epidermale necrolyse (TEN) en pemfigoïde reacties. Vasculitis. Voorbijgaande leukopenie, agranulocytose en eosinofilie; trombocytopenie en trombocytopenische purpura (voornamelijk bij intermitterende therapie). Hemolyse, hemolytische anemie. Acuut nierfalen ten gevolge van hemoglobinurie, hematurie, interstitiële nefritis, glomerulonefritis en tubulaire necrose. Menstruatiestoornissen waaronder amenorroe, inductie van een Addison-crisis (bij patiënten met deze ziekte).

Zeer zelden (< 0,01%): erosieve gastritis, pseudomembraneuze colitis.

Verder zijn gemeld: myopathie, pancreatitis, diffuse intravasale stolling, anafylaxie. Bij gebruik van de suspensie ook: astmatische episoden en anafylactische symptomen bij patiënten gevoelig voor metabisulfiet. Bij gebruik van de infusievloeistof ook: flebitis en pijn op de infusieplaats.

Bij intermitterende therapie of bij hervatting van de therapie na een tijdelijke onderbreking kan een influenza-achtig syndroom (’griep-syndroom’) ontstaan met koorts, koude rillingen, soms hoofdpijn, duizeligheid en pijn in het bewegingsapparaat, in zeldzame gevallen gevolgd door trombocytopenie, purpura, dyspneu, astma-achtige aanvallen, hemolytische anemie, shock en acuut nierfalen. Deze complicaties kunnen echter ook onafhankelijk van het griep-syndroom optreden (zie ook de rubriek Waarschuwingen en voorzorgen).

Interacties

Rifampicine is de sterkste inductor van het cytochroom P450-systeem, vooral van CYP3A(4) en CYP2C. Verder induceert rifampicine ook UDP-glucuronyltransferases. Deze inducerende effecten van rifampicine kunnen leiden tot subklinische plasmaspiegels van gelijktijdig gebruikte geneesmiddelen die voor hun eliminatie afhankelijk zijn van deze iso-enzymen met als gevolg een verminderd effect of zelfs een verlies aan effect. Bij een prodrug die juist geactiveerd wordt kan er sprake zijn van een toename aan bijwerkingen. De enzyminductie is maximaal binnen ca. 10 dagen en neemt geleidelijk af, gedurende 2 of meer weken na het stoppen van de behandeling. Houdt hiermee rekening bij de combinatie met andere geneesmiddelen. Vanwege het bovenstaande is gelijktijdig gebruik van rifampicine met de volgende geneesmiddelen gecontra-indiceerd: voriconazol, proteaseremmers (met uitzondering van ritonavir bij een volledige dosering of 600 mg 2×/dag). Gelijktijdig gebruik wordt niet aanbevolen met o.a.: nevirapine, ritonavir (in lage doses als booster), simvastatine en systemisch toegediend ketoconazol (verlaging van de plasmaspiegel van zowel ketoconazol als rifampicine).

Bij gelijktijdig gebruik met veel andere geneesmiddelen kunnen speciale voorzorgen en/of aanpassing van de dosering nodig zijn; raadpleeg hiervoor altijd de betreffende preparaatteksten vóór het toepassen van de combinatie met rifampicine. Met name bij gelijktijdig gebruik van orale anticoagulantia (vitamine K-antagonisten), orale bloedglucoseverlagende middelen, ciclosporine, sirolimus, tacrolimus, cimetidine, carbamazepine, fenytoïne, benzodiazepinen, clozapine, haloperidol, tricyclische antidepressiva, methadon, morfine, efavirenz, kinidine, fluvastatine moet hiermee rekening worden gehouden door eventuele aanpassing van de dosering van deze middelen. Ook bij gelijktijdig gebruik van β-blokkers, calciumantagonisten, digoxine, disopyramide, propafenon, diazepam, nitrazepam, chlooramfenicol, claritromycine, corticosteroïden, ketoconazol, itraconazol, en zidovudine moet rekening worden gehouden met een verminderde werking van deze middelen. Dit is echter geen volledige opsomming.

De betrouwbaarheid van systemische hormonale anticonceptiva kan verminderen; adviseer om over te stappen op andere anticonceptieve methoden.

Rifampicine kan de galuitscheiding vertragen van röntgencontrastmiddelen die voor galblaasonderzoek worden gebruikt.

Combinatie van rifampicine en halothaan kan de hepatotoxiciteit van beide geneesmiddelen vergroten; de combinatie vermijden.

Zwangerschap

Rifampicine passeert de placenta, waarbij de serumconcentratie van de foetus ca. ⅓ is van die van de moeder.
Teratogenese: Beperkte gegevens bij de mens wijzen niet op meer kans op aangeboren afwijkingen. Bij dieren aanwijzingen voor schadelijkheid (spina bifida, gespleten gehemelte).
Farmacologisch effect: Gebruik van rifampicine gedurende de laatste weken van de zwangerschap vermeerdert de kans op postnatale bloedingen bij moeder en neonaat; behandeling met vitamine K kan nodig zijn.
Advies: Niet behandelen van tuberculose tijdens de zwangerschap is schadelijker voor moeder en kind (o.a. vroeggeboorte) dan wel behandelen. Rifampicine op strikte indicatie gebruiken.

Lactatie

Overgang in de moedermelk: Ja, de hoeveelheid die de zuigeling via de moedermelk ontvangt is ca. 0,05% van de aan de moeder toegediende dosis. Er zijn geen nadelige effecten op de zuigelingen vastgesteld.
Advies: Kan (voor zover bekend zonder gevaar) overeenkomstig het voorschrift worden gebruikt.
Overig: de moedermelk kan rood verkleuren.

Contra-indicaties

  • nierinsufficiëntie (creatinineklaring < 25 ml/min);
  • een door geneesmiddelen geïnduceerde acute leverziekte (bv. hepatitis) in de voorgeschiedenis;
  • icterus;
  • trombocytopenie of hemolytische anemie door eerder gebruik van rifampicine in de voorgeschiedenis;
  • overgevoeligheid voor rifamycinen.

Zie voor meer contra-indicaties de rubriek Interacties.

Waarschuwingen

Vóór aanvang van de behandeling: leverenzymwaarden, bilirubine, serumcreatinine, volledige bloedwaarden en het aantal bloedplaatjes bepalen. Bij langdurig gebruik en bij leverfunctiestoornissen ook het bloedbeeld volgen.

Ten aanzien van de lever(functie): wees voorzichtig bij verminderde leverfunctie; bij deze patiënten tijdens de therapie wekelijks, of iedere 2 weken, ALAT en ASAT controleren en eventueel de rifampicinespiegel bepalen voor optimalisering van de dosis. Bij een normale leverfunctie stijgen de transaminasespiegels vaak gedurende de eerste weken van de behandeling tot boven de ULN; deze dalen meestal vanzelf gedurende de derde behandelmaand, zonder de behandeling te onderbreken. Voer ook leverfunctietesten uit als koorts, braken, geelzucht of andere verslechtering van de conditie van de patiënt daarna optreedt. Ook hyperbilirubinemie kan ontstaan, op cellulair niveau van de uitscheidingswegen van de lever, door competitie van rifampicine en bilirubine. Een matige toename van bilirubine en/of transaminasewaarden is op zichzelf geen indicatie om de behandeling te onderbreken; herhaal de leverfunctietesten en volg de trends van de waarden in relatie tot de klinische conditie van de patiënt. Het wordt aanbevolen de behandeling met rifampicine te staken als de leverfunctie niet naar de normale waarden terugkeert of als de transaminasen 5× de ULN overstijgen. Indien de leverfunctie tot normaalwaarden is teruggekeerd, de leverfunctie dagelijks volgen totdat de onderhoudsbehandeling is bereikt; hierna gedurende twee weken wekelijks testen en daarna gedurende zes weken iedere twee weken. Hierna de leverfunctie periodiek volgen. Bij signalen van leverbeschadiging de behandeling met rifampicine stoppen. Bij patiënten met chronische leverziekten, bij alcoholici en bij ondervoede patiënten het therapeutisch nut van de behandeling afwegen tegen de risico’s van verdere leverbeschadiging. Wees zeer voorzichtig bij prematuren en neonaten omdat hun leverenzymsysteem nog niet volledig ontwikkeld is. De combinatie van rifampicine met isoniazide en/of pyrazinamide vermeerdert de kans op bijwerkingen op de lever.

De behandeling onmiddellijk stoppen en nooit meer hervatten als (de eerste tekenen van) ernstige acute overgevoeligheidsreacties optreden zoals dyspneu en astma-achtige aanvallen, purpura, nierfalen, shock, hemolytische anemie of trombocytopenie.

Bij intermitterende therapie of bij hervatting van de therapie na een onderbreking kunnen influenza-achtige symptomen voorkomen, die een voorbode kunnen zijn van ernstige complicaties (zie rubriek Bijwerkingen). De frequentie varieert en kan oplopen tot 50% van de patiënten die wekelijks ≥ 25 mg/kg rifampicine krijgen. Overweeg bij optreden van influenza-achtige verschijnselen bij intermitterende therapie over te schakelen naar dagelijkse medicatie, hierbij insluipend doseren (zie rubriek Doseringen).

Microbiologische methoden voor de bepaling van de plasmaconcentraties van foliumzuur en cyanocobalamine (vitamine B12) kunnen niet gebruikt worden tijdens de behandeling met rifampicine, omdat rifampicine in competitie is met bilirubine en broomsulfaleïne. Om vals-positieve reacties te voorkomen de broomsulfaleïne test uitvoeren de ochtend vóór toediening van rifampicine.

Urine, zweet, speeksel, traanvocht en feces kunnen oranje/rood verkleuren. Zachte contactlenzen kunnen blijvend rood kleuren.

Overdosering

Symptomen
de symptomen en gevolgen van overdosering van rifampicine zijn variabel. Onder de symptomen behoren o.a. maag-darmklachten, zweten, dyspneu, convulsies, nierfalen, levertoxiciteit, gedaald bewustzijn, gegeneraliseerde jeuk, gezichtsoedeem, mogelijk longoedeem. Roodoranje verkleuring van huid en urine.

Therapie
opname in een ziekenhuis kan geïndiceerd zijn. Anti-emetica kunnen nodig zijn bij ernstige maag-darmklachten. Actieve diurese bevordert de renale uitscheiding. Hoewel niet bij de mens waargenomen, is bij dierexperimentele studies bij zeer hoge doseringen een neuro-depressieve werking gezien. Mogelijk kan beademing geïncideerd zijn of geraken.

Voor meer informatie over een vergifting met rifampicine neem contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.

Eigenschappen

Werkt bactericide door blokkeren van het DNA-afhankelijke RNA-polymerase bij gevoelige bacteriën. Rifampicine is werkzaam in zowel de extra- als de intracellulaire ruimten.

Gevoelig zijn: Mycobacterium tuberculosis, andere atypische species van Mycobacterium (in variabele mate), Mycobacterium leprae, en sommige andere Gram-positieve en Gram-negatieve bacteriën.

In vitro zijn ook gevoelig: Brucella spp., Neisseria meningitidis en Staphylococcus aureus).

Omdat resistentie snel kan optreden wordt rifampicine altijd in combinatietherapie toegepast.

Kinetische gegevens

Resorptieoraal vrijwel volledig.
Overigvoedsel kan de biologische beschikbaarheid en de opnamesnelheid verminderen, de werkzaamheid blijft echter ruim voldoende.
T max2–4 uur (oraal).
V dca. 1,6 l/kg (volwassenen), ca. 1,1 l/kg (kinderen).
Eiwitbinding84–91%.
OverigRifampicine diffundeert goed naar de meeste lichaamsweefsels; de concentraties in lever, longweefsel, milt en nieren zijn hoger dan de serumspiegel; in het pleuravocht is de concentratie nagenoeg gelijk aan die in het serum. In het cerebrospinaalvocht worden concentraties verkregen die hoger zijn dan de MRC’s van de meest voorkomende pathogene kiemen, die meningitis kunnen veroorzaken. Ook in het botweefsel diffundeert rifampicine. Rifampicine penetreert goed in het exsudaat van de ontstekingshaarden. Rifampicine ondergaat een enterohepatische kringloop.
Metaboliseringin de lever deels tot o.a. het actieve desacetylrifampicine.
Eliminatievnl. met de gal (rifampicine en vooral desacetylrifampicine), ca. 30% met de urine (overige metabolieten). Rifampicine wordt niet door hemodialyse en peritoneale dialyse uit het bloed verwijderd.
T 1/2el3–5 uur aan het begin van de behandeling; na 2–4 weken 1–3 uur (door auto-inductie).