rivaroxaban
Samenstelling
Xarelto Bayer bv
- Toedieningsvorm
- Tablet, omhuld
- Sterkte
- 2,5 mg, 10 mg, 15 mg, 20 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS). |
OTC | Over the counter, dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. Aan de vergoeding van bepaalde zelfzorgmedicatie zijn nadere voorwaarden verbonden. Deze zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. Deze voorwaarden kunnen betrekking hebben op de indicaties, de duur van de behandeling en het voorschrijven volgens een richtlijn/protocol. |
MNT | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Bij vermoeden van een acuut coronair syndroom (ACS) (zowel instabiele angina pectoris als (N)STEMI) zo snel mogelijk, bij voorkeur binnen 24 uur na het ontstaan van klachten trombocytenaggregatieremming starten. Een STEMI wordt behandeld met reperfusie door percutane coronaire interventie (PCI) of indien dit niet mogelijk is, door trombolyse. Bij een NSTEMI en IAP wordt eerst aanvullend onderzoek en risicoanalyse verricht. Als pijnbestrijding een nitraat geven. Geef bij aanhoudende pijn of contra-indicatie voor nitraten, morfine of fentanyl intraveneus. Na behandeling van een ACS volgt secundaire preventie van een recidief middels medicamenteuze en niet-medicamenteuze behandeling. Zie voor meer informatie de indicatietekst Lange termijn, secundaire preventie na een ACS.
Bij de secundaire preventieve behandeling van patiënten met een ACS met verhoogde cardiale biomarkers, die geen eerdere beroerte of TIA hebben doorgemaakt, geeft rivaroxaban als toevoeging aan de combinatie acetylsalicylzuur en clopidogrel een klinisch relevante reductie in de kans op cardiovasculair overlijden, myocardinfarct of beroerte, maar het verhoogt tevens de kans op bloedingen. Bij hoog-risicopatiënten, patiënten met multipele complexe comorbiditeit en kwetsbare ouderen staat een positieve balans van de DOAC’s tussen werkzaamheid en (bloedings)risico niet vast; zie hiervoor Ephor antistollingsrapport 2016.
Indicaties
- Preventie van atherotrombotische complicaties bij volwassenen na acuut coronair syndroom (ACS) met verhoogde cardiale biomarkers, in combinatie met acetylsalicylzuur met of zonder clopidogrel.
- Preventie van veneuze trombo-embolie bij volwassen patiënten die electief een heup- of knievervangende operatie ondergaan.
- Preventie van een cerebrovasculair accident (CVA) en systemische embolie bij volwassen patiënten met non–valvulair atriumfibrilleren met minimaal één risicofactor zoals congestief hartfalen, hypertensie, leeftijd ≥ 75 jaar, diabetes mellitus, een eerder CVA of eerdere TIA.
- Behandeling van diep–veneuze trombose (DVT) en pulmonale embolie (PE) en preventie van recidief DVT en PE bij volwassen patiënten.
Dosering
Preventie van atherotrombotische complicaties na acuut coronair syndroom:
Volwassenen:
2,5 mg 2×/dag, zo snel mogelijk na stabilisatie van het ACS starten (op zijn vroegst 24 uur na opname in het ziekenhuis, op het moment dat parenterale antistolling normaal zou worden gestopt), in combinatie met acetylsalicylzuur met of zonder clopidogrel. Behandeling gedurende ten minste 12 maanden voortzetten, verlenging na 12 maanden per patiënt evalueren vanwege weinig gegevens wat betreft behandeling tot 24 maanden. Bij het vergeten van een dosis op het volgende geplande tijdstip doorgaan met het innemen van de reguliere dosis; de dosis op één dag mag niet verdubbeld worden om een overgeslagen dosis in te halen.
Bij overschakelen van vitamine K-antagonisten naar rivaroxaban: Tijdens gebruik van rivaroxaban is de INR-waarde geen bruikbare maat om de mate van antistolling te meten; wanneer de mate van antistolling moet worden bepaald, kan de anti-factor Xa activiteit, PiCT of Heptest gebruikt worden. Als er toch behoefte is om het effect van de vitamine K-antagonist in de overgangsperiode te meten, meet dan de INR als de rivaroxabanwaarden het laagst zijn (24 uur na toediening vorige dosis rivaroxaban).
Bij overschakelen van parenterale antistollingsmiddelen naar rivaroxaban: parenteraal antistollingsmiddel staken en starten met rivaroxaban 0–2 uur vóór het tijdstip van de volgende geplande toediening van het parenterale middel of bij een continue toediening van een parenteraal geneesmiddel op het tijdstip van staken hiervan.
Bij overschakelen van rivaroxaban naar een vitamine K-antagonist: de vitamine K-antagonist gelijktijdig geven met rivaroxaban tot de INR ≥ 2,0. Gedurende de eerste twee dagen van de overschakelingsperiode, de standaard aanvangsdosis van de vitamine K-antagonist geven; daarna de dosis aanpassen op geleide van de INR–waarde. Rivaroxaban kan de INR–waarde verhogen; zolang de combinatie gebruikt wordt, moet de INR–waarde niet eerder dan 24 uur na de laatste dosis rivaroxaban, maar vóór de volgende dosis worden bepaald. Na de laatste dosis rivaroxaban kan de INR–waarde minimaal 24 uur later betrouwbaar worden bepaald.
Bij overschakelen van rivaroxaban op parenterale antistolling: de eerste dosis parenterale antistolling geven op het moment dat de volgende dosis rivaroxaban ingenomen zou moeten worden.
Preventie van veneuze trombo–embolie na een heup– of knievervangende operatie:
Volwassenen:
10 mg 1×/dag. De initiële dosis moet 6–10 uur na de operatie worden ingenomen, op voorwaarde dat hemostase is bereikt. Voor patiënten die een grote heupoperatie ondergaan, wordt een behandelduur van 5 weken aanbevolen; voor patiënten na een grote knie-operatie, 2 weken. Bij het vergeten van een dosis dient de tablet onmiddellijk alsnog in te worden genomen; de volgende dag het doseerschema hervatten.
Bij overschakelen van vitamine K-antagonisten naar rivaroxaban: Tijdens gebruik van rivaroxaban is de INR-waarde geen bruikbare maat om de mate van antistolling te meten; wanneer de mate van antistolling moet worden bepaald, kan de anti-factor Xa-activiteit, PiCT of Heptest gebruikt worden. Als er toch behoefte is om het effect van de vitamine K-antagonist in de overgangsperiode te meten, meet dan de INR als de rivaroxabanwaarden het laagst zijn (24 uur na toediening vorige dosis rivaroxaban).
Bij overschakelen van parenterale antistollingsmiddelen naar rivaroxaban: 0–2 uur vóór het tijdstip van de volgende geplande toediening van het parenterale middel starten met rivaroxaban of bij een continue toediening van een parenteraal geneesmiddel op het tijdstip van staken hiervan.
Bij overschakelen van rivaroxaban naar een vitamine K-antagonist: de vitamine K-antagonist gelijktijdig geven met rivaroxaban tot de INR ≥ 2,0. Gedurende de eerste twee dagen van de overschakelingsperiode, de standaard aanvangsdosis van de vitamine K-antagonist geven; daarna de dosis aanpassen op geleide van de INR–waarde. Rivaroxaban kan de INR–waarde verhogen; zolang de combinatie gebruikt wordt, moet de INR–waarde niet eerder dan 24 uur na de laatste dosis rivaroxaban, maar vóór de volgende dosis worden bepaald. Na de laatste dosis rivaroxaban kan de INR–waarde minimaal 24 uur later betrouwbaar worden bepaald.
Bij overschakelen van rivaroxaban op parenterale antistolling: de eerste dosis parenterale antistolling geven op het moment dat de volgende dosis rivaroxaban ingenomen zou moeten worden.
Preventie van CVA en systemische embolie bij non–valvulair atriumfibrilleren:
Volwassenen:
20 mg 1×/dag. Bij het vergeten van een dosis dient de tablet onmiddellijk alsnog te worden ingenomen; de volgende dag het doseerschema hervatten. De dosis niet op één dag verdubbelen om een overgeslagen dosis in te halen. Bij een PCI met stentplaatsing de dosis reduceren tot 15 mg 1×/dag in combinatie met een P2Y12-remmer; er is beperkte ervaring met deze gereduceerde dosering.
Bij matige (creatinineklaring 30–49 ml/min) of ernstige (creatinineklaring 15–29 ml/min) nierinsufficiëntie is de aanbevolen dosering 15 mg 1×/dag. Bij een PCI met stentplaatsing bij patiënten met een matig-ernstige nierinsufficiëntie, de dosis reduceren tot 10 mg 1×/dag in combinatie met een P2Y12-remmer; er is beperkte ervaring met deze gereduceerde dosering.
Bij overschakelen van vitamine K-antagonisten naar rivaroxaban: de vitamine K-antagonist staken, behandeling met rivaroxaban volgens de fabrikant beginnen als de INR ≤ 3,0; volgens de ESC-richtlijn Atriumfibrilleren bij INR ≤ 2,0.
Bij overschakelen van parenterale antistolling op rivaroxaban: rivaroxaban starten 0–2 uur vóór de volgende geplande parenterale toediening; bij continue toediening van parenterale stollingsfactoren rivaroxaban toedienen op het moment dat de continue toediening wordt stopgezet.
Bij overschakelen van rivaroxaban naar een vitamine K-antagonist: de vitamine K-antagonist gelijktijdig geven met rivaroxaban tot de INR ≥ 2,0. Gedurende de eerste twee dagen van de overschakelingsperiode, de standaard aanvangsdosis van de vitamine K-antagonist geven; daarna de dosis aanpassen op geleide van de INR–waarde. Rivaroxaban kan de INR–waarde verhogen; zolang de combinatie gebruikt wordt, moet de INR–waarde niet eerder dan 24 uur na de laatste dosis rivaroxaban, maar vóór de volgende dosis worden bepaald. Na de laatste dosis rivaroxaban kan de INR–waarde minimaal 24 uur later betrouwbaar worden bepaald.
Bij overschakelen van rivaroxaban op parenterale antistolling: de eerste dosis parenterale antistolling geven op het moment dat de volgende dosis rivaroxaban ingenomen zou moeten worden.
Bij door trans-oesofageale echocardiografie (TEE) begeleide cardioversie bij patiënten die niet eerder een antistollingsbehandeling hebben gehad, de behandeling met rivaroxaban minimaal 4 uur voor de cardioversie starten, om adequate antistolling te garanderen.
Behandeling van DVT en PE en preventie van recidief DVT en PE:
Volwassenen:
Begindosering 15 mg 2×/dag gedurende dag 1–21. Onderhoudsdosering vanaf dag 22: 20 mg 1×/dag. Een korte behandelduur (ten minste 3 mnd.) baseren op risicofactoren van voorbijgaande aard; een langere behandelduur op permanente risicofactoren of idiopathische DVT of PE. Indien op dag 1–21 een tablet wordt vergeten, de tablet onmiddellijk alsnog innemen (evt. 2 tabl. van 15 mg tegelijk) zodat 30 mg/dag wordt ingenomen. Indien vanaf dag 22 een tablet wordt vergeten, dient de tablet onmiddellijk alsnog in te worden genomen. De volgende dag het doseerschema hervatten; de dosis niet op één dag verdubbelen om een overgeslagen dosis in te halen.
Bij matige (creatinineklaring 30–49 ml/min) of ernstige (creatinineklaring 15–29 ml/min) nierinsufficiëntie is de aanbevolen startdosering 15 mg 2×/dag op dag 1–21. Onderhoudsdosering vanaf dag 22: 20 mg 1×/dag. Overweeg alleen op strikte indicatie een verlaging van de onderhoudsdosering naar 15 mg 1×/dag, vanwege onvoldoende gegevens.
Bij overschakelen van vitamine K-antagonisten naar rivaroxaban: de vitamine K-antagonist staken, behandeling met rivaroxaban starten als de INR ≤ 2,5.
Bij overschakelen van parenterale antistolling op rivaroxaban: rivaroxaban starten 0–2 uur vóór de volgende geplande parenterale toediening; bij continue toediening van parenterale stollingsfactoren rivaroxaban toedienen op het moment dat de continue toediening wordt stopgezet.
Bij overschakelen van rivaroxaban naar een vitamine K-antagonist: de vitamine K-antagonist gelijktijdig geven met rivaroxaban tot de INR ≥ 2,0. Gedurende de eerste twee dagen van de overschakelingsperiode, de standaard aanvangsdosis van de vitamine K-antagonist geven; daarna de dosis aanpassen op geleide van de INR–waarde. Rivaroxaban kan de INR–waarde verhogen; zolang de combinatie gebruikt wordt, moet de INR–waarde niet eerder dan 24 uur na de laatste dosis rivaroxaban, maar vóór de volgende dosis worden bepaald. Na de laatste dosis rivaroxaban kan de INR–waarde minimaal 24 uur later betrouwbaar worden bepaald.
Bij overschakelen van rivaroxaban op parenterale antistolling: de eerste dosis parenterale antistolling geven op het moment dat de volgende dosis rivaroxaban ingenomen zou moeten worden.
De tabletten van 15 en 20 mg innemen met voedsel. De tabletten van 2,5 en 10 mg kunnen met of zonder voedsel ingenomen worden.
Bij slikproblemen de tablet vlak vóór gebruik vermalen en mengen met water of appelmoes en dan oraal innemen; bij toediening op deze manier van de tablet van 15 of 20 mg onmiddellijk na inname voedsel nemen. De vermalen tablet mag ook via een maagsonde worden toegediend, in een kleine hoeveelheid water; de maagsonde na toediening met water spoelen. Na toediening van een tablet van 15 of 20 mg via de maagsonde de dosis onmiddellijk laten volgen door sondevoeding.
Bijwerkingen
Vaak (1–10%): anemie. Duizeligheid, hoofdpijn. Hemorragie van de ogen, hemorragie van het maag-darmkanaal, postprocedurele hemorragie (incl. postoperatieve anemie en wondhemorragie), urogenitale hemorragie, epistaxis, tandvleesbloeding. Bloed ophoesten. Hypotensie. Misselijkheid, braken, obstipatie, diarree, abdominale en gastro-intestinale pijn, dyspepsie. (Gegeneraliseerde) pruritus, huiduitslag, ecchymose, (sub–)cutane hemorragie, kneuzing, pijn in extremiteiten, hematoom. Koorts. Perifeer oedeem. Vermoeidheid, asthenie. Verhoogde transaminasenwaarden. Verminderde nierfunctie (incl. verhoogde creatinine–, ureumconcentraties).
Soms (0,1–1%): trombocytemie (incl. verhoogde aantallen plaatjes). Tachycardie. Allergische reactie (dermatitis). Cerebrale/intracraniale hemorragie, syncope. Droge mond. Abnormale leverfunctie. Urticaria. Hemartrose. Malaise. Verhoogde γ-GT, lipase, amylase, bloedbilirubine, LDH en alkalische fosfatase.
Zelden (0,01–0,1%): geelzucht. Spierhemorragie. Verhoogd geconjugeerd bilirubine. Pseudo–aneurysmavorming na percutane interventie.
Verder zijn gemeld: trombocytopenie. Compartimentsyndroom ten gevolge van een bloeding. (Acuut) nierfalen door hypoperfusie bij bloeding. Angio-oedeem, allergisch oedeem. Stevens-Johnsonsyndroom, toxische epidermale necrolyse. Cholestase, hepatitis (incl. hepatocellulaire schade).
Interacties
Gelijktijdige behandeling met andere antistollingsmiddelen zoals niet-gefractioneerde heparine (UFH), laagmoleculaire heparinen (o.a. enoxaparine, dalteparine), heparinederivaten (o.a. fondaparinux), orale antistollingsmiddelen (o.a. dabigatran, apixaban, vitamine K-antagonisten) is gecontra-indiceerd behalve bij wisselen van antistollingsmiddel of bij gebruik van UFH in een dosering om de centrale veneuze of arteriële katheter open te houden.
Vanwege de toegenomen kans op bloedingen voorzichtig zijn bij het gelijktijdig behandelen met NSAID’s (incl. acetylsalicylzuur) en trombocytenaggregatieremmers; na ACS alleen behandelen met een combinatie van rivaroxaban en acetylsalicylzuur met of zonder clopidogrel als de voordelen opwegen tegen het risico van meer kans op bloedingen.
Bij overschakelen van een vitamine K-antagonist op rivaroxaban of andersom rekening houden met een meer dan additieve verhoging van de INR–waarde.
Rivaroxaban is een substraat voor P-glycoproteïne, CYP3A4 en CYP2J2. Gelijktijdige toediening van geneesmiddelen die sterke remmers zijn van zowel CYP3A4 als van P-glycoproteïne (ketoconazol, itraconazol, voriconazol, posaconazol, HIV-proteaseremmers) wordt niet aanbevolen in verband met een mogelijk klinisch belangrijke stijging van de plasmaconcentratie van rivaroxaban. Ook gelijktijdig gebruik van erytromycine (matige remmer van CYP3A4 en P-glycoproteïne) bij een matige nierinsufficiëntie kan een dergelijk effect hebben. Gelijktijdig gebruik van rivaroxaban met sterke CYP3A4-inductoren (bv. rifampicine, fenytoïne, carbamazepine, fenobarbital of sint-janskruid) kan leiden tot lagere plasmaconcentraties van rivaroxaban; combinatie vermijden of de patiënt nauwlettend controleren op symptomen van trombose.
Zwangerschap
Er zijn aanwijzingen dat rivaroxaban de placenta passeert.
Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Bij dieren aanwijzingen voor schadelijkheid bij klinisch relevante plasmaconcentraties (o.a. post-implantatieverlies, vertraagde/versnelde ossificatie, misvormingen, placentaire afwijkingen).
Farmacologisch effect: Bloedingscomplicaties.
Advies: Gebruik is gecontra-indiceerd.
Overige: Een vruchtbare vrouw dient adequate anticonceptieve maatregelen te nemen tijdens de therapie.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend (bij de mens), ja (bij dieren).
Advies: Gebruik of het geven van borstvoeding is gecontra–indiceerd.
Contra-indicaties
- klinisch significante actieve bloeding;
- leveraandoening gepaard gaande met coagulopathie en een klinisch relevant bloedingsrisico, waaronder levercirrose (Child-Pughscore 7–15);
- laesie of aandoening met significant meer kans op ernstige bloedingen zoals:
- (recente) gastro-ulceratie;
- (verdenking op) oesofagusvarices;
- maligne neoplasmata met meer kans op bloedingen;
- recent letsel/operatie aan hersenen, ruggenmerg of ogen;
- recente intracraniale bloeding;
- arterioveneuze malformaties;
- vasculair aneurysma;
- ernstige bloedvatafwijking in de hersenen of het ruggenmerg.
- Bij acuut coronair syndroom tevens: toepassing bij patiënten met een CVA of TIA in de voorgeschiedenis.
Zie voor meer contra-indicaties de rubrieken Zwangerschap, Lactatie en Interacties.
Waarschuwingen
Bij meer kans op bloedingen en bij langdurig gebruik is extra controle noodzakelijk optekenen van complicaties door bloedingen en anemie. Hoewel geen routinematige controle van de rivaroxabanblootstelling noodzakelijk is, kan het meten van de concentratie met een gekalibreerde kwantitatieve anti-factor Xa-bepaling in uitzonderlijke gevallen (bv. bij overdosering of spoedoperatie) nuttig zijn.
Grote voorzichtigheid is geboden bij ziekten en aandoeningen met een toegenomen bloedingsneiging (bloedingsstoornissen, ernstige hypertensie die niet onder controle is, gastro-intestinale ziekten zonder actieve ulceratie, vasculaire retinopathie, bronchiëctasie of pulmonale bloeding in de anamnese). Bij hogere leeftijd is de bloedingskans toegenomen. Wees bij de behandeling van ACS voorzichtig bij een leeftijd > 75 jaar of lichaamsgewicht < 60 kg.
Bij patiënten met ernstige nierinsufficiëntie (creatinineklaring < 30 ml/min) kunnen de plasmaconcentraties van rivaroxaban significant verhoogd zijn (gem. 1,6×), wat kan leiden tot meer kans op bloedingen. Het gebruik wordt niet aanbevolen bij een creatinineklaring < 15 ml/min en voorzichtigheid is geboden bij een creatinineklaring 15–29 ml/min. Verder voorzichtig zijn bij gebruik van rivaroxaban door patiënten met matige nierinsufficiëntie (creatinineklaring 30–49 ml/min) die gelijktijdig andere geneesmiddelen krijgen die plasmaconcentraties van rivaroxaban verhogen (zoals sterke CYP3A4–remmers).
Rivaroxaban kan met voorzichtigheid gebruikt worden bij levercirrose met matige leverinsufficiëntie (Child-Pughscore 7–9) wanneer dit niet gepaard gaat met coagulopathie.
Controleer na spinale/epidurale anesthesie of punctie regelmatig op symptomen van neurologische stoornissen (zoals gevoelloosheid of verzwakking van de benen, darm-of blaasdisfunctie) als gevolg van meer kans op een epiduraal of spinaal hematoom bij gebruik van anticoagulantia ter preventie van trombo-embolische complicaties. Het plaatsen of verwijderen van een epidurale katheter of een lumbale punctie kan het beste worden uitgevoerd als het anticoagulerende effect van rivaroxaban als laag wordt ingeschat; wanneer dit moment is, verschilt per patiënt. Bij rivaroxaban 10 mg: Een epidurale katheter mag niet eerder worden verwijderd dan 18 uur na de laatste toediening van rivaroxaban; de volgende dosis rivaroxaban mag niet eerder worden toegediend dan 6 uur na het verwijderen van de katheter. Bij rivaroxaban 15, 20 mg: Een epidurale katheter mag niet eerder worden verwijderd dan 18 uur bij jonge patiënten en 26 uur bij oudere patiënten na de laatste toediening van rivaroxaban; de volgende dosis rivaroxaban mag niet eerder worden toegediend dan 6 uur na het verwijderen van de katheter. Rivaroxaban 10, 15, 20 mg: Bij een traumatische punctie moet het toedienen van rivaroxaban 24 uur worden uitgesteld.
Rivaroxaban indien mogelijk minimaal 24 uur vóór een invasieve ingreep stoppen bij gebruik van rivaroxaban 10, 15 of 20 mg; bij gebruik van rivaroxaban 2,5 mg minimaal 12 uur vóór de ingreep stoppen. Zo spoedig mogelijk na de interventie opnieuw met rivaroxaban starten.
Rivaroxaban onmiddellijk staken bij de eerste tekenen van ernstige huiduitslag (in grootte toenemende, intense uitslag en/of blaarvorming) of andere tekenen van overgevoeligheid en het gelijktijdig optreden van mucosale laesies, vanwege meer kans op Stevens-Johnsonsyndroom of toxische epidermale necrolyse. Bij de meeste meldingen trad dit op in de eerste weken van de behandeling.
Er is beperkte ervaring bij patiënten met een gereduceerde dagelijkse dosis van 15 mg rivaroxaban (of 10 mg bij een matig-ernstige nierinsufficiëntie) naast een P2Y12-remmer gedurende maximaal 12 maanden bij non-valvulair atriumfibrilleren die PCI met stentplaatsing ondergaan. Er zijn geen gegevens over zulke patiënten die een voorgeschiedenis hebben van een CVA of TIA.
De veiligheid en werkzaamheid van rivaroxaban 20 mg bij hemodynamisch instabiele PE of wanneer trombolyse of pulmonale embolectomie nodig is, zijn niet onderzocht.
De veiligheid en werkzaamheid bij gebruik van rivaroxaban 20 mg (15 mg bij matige of ernstige nierinsufficiëntie) bij patiënten met een klepprothese zijn niet onderzocht; gebruik wordt voor deze patiënten niet aangeraden.
Rivaroxaban wordt niet aanbevolen voor gebruik bij kinderen (< 18 jaar) vanwege een gebrek aan gegevens over veiligheid en werkzaamheid.
Overdosering
Neem voor informatie over een vergiftiging met rivaroxaban contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Eigenschappen
Rivaroxaban is een zeer selectieve, directe factor Xa-remmer. Remming van factor Xa onderbreekt zowel de intrinsieke als de extrinsieke route van de bloedstollingscascade.
Kinetische gegevens
F | bij tablet 2,5 of 10 mg = 80–100% (ongeacht voedingstoestand). |
F | bij tablet 20 mg = 66% (nuchter); gem. AUC-toename bij inname met voedsel t.o.v. nuchter: 39%. |
T max | 2–4 uur. |
V d | 0,71 l/kg. |
Eiwitbinding | 92–95% |
Metabolisering | voor een deel door CYP3A4, CYP2J2, verder vooral oxidatieve degradatie van de morfolinogroep en hydrolyse van de amideverbindingen via mechanismen die onafhankelijk zijn van het CYP450-enzymsysteem tot inactieve metabolieten. Rivaroxaban is ook substraat voor de transporteiwitten Pgp en ’breast cancer resistant protein’ (BCRP). |
Eliminatie | ca. 33% via de urine als onveranderd (actief) rivaroxaban, ca. 67% ondergaat metabolisering waarvan de helft via de renale en de andere helft via de fecale route uitgescheiden wordt. |
T 1/2 | 5–9 uur; 11–13 uur (ouderen). |
Geneesmiddelgroep
rivaroxaban hoort bij de groep direct werkende orale anticoagulantia.