Interferon alfa-2a

Publish

Samenstelling

Roferon A Roche Nederland bv

Toedieningsvorm
Injectievloeistof ’Easy Ject 3’
Sterkte
6 milj. IE/ml
Verpakkingsvorm
wegwerpspuit 0,5 ml

Conserveermiddel: benzylalcohol.

Toedieningsvorm
Injectievloeistof ’Easy Ject 6’
Sterkte
12 milj. IE/ml
Verpakkingsvorm
wegwerpspuit 0,5 ml

Conserveermiddel: benzylalcohol.

Toedieningsvorm
Injectievloeistof ’Easy Ject 9’
Sterkte
18 milj. IE/ml
Verpakkingsvorm
wegwerpspuit 0,5 ml

Conserveermiddel: benzylalcohol.

Uitleg symbolen

XGVS Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS).
OTC Over the counter, dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. Aan de vergoeding van bepaalde zelfzorgmedicatie zijn nadere voorwaarden verbonden. Deze zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering.
2 Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. Deze voorwaarden kunnen betrekking hebben op de indicaties, de duur van de behandeling en het voorschrijven volgens een richtlijn/protocol.
MNT Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb.

interferon alfa-2a vergelijken met een ander geneesmiddel.

Advies

Bij de initiële behandeling van chronische hepatitis B komen (peg)interferon α, entecavir of tenofovir in aanmerking volgens de HBV-Richtlijn 2012 (PDF op mdl.nl).

Bij de behandeling van chronische hepatitis C heeft een interferonvrije combinatie van direct werkende antivirale middelen (DAA’s) de voorkeur door het ontbreken van interferon gerelateerde bijwerkingen. Zie voorts bv. rubriek 4 (therapie-naïeve patiënten) en rubriek 5 (eerder behandelde patiënten) binnen de richtlijn Hepatitis C (pdf, 2MB, apr 2017).

Aan de vergoeding van interferon alfa-2α zijn voorwaarden verbonden, zie Regeling zorgverzekering, bijlage 2.

Indicaties

  • AIDS-patiënten met progressief, asymptomatisch Kaposi-sarcoom met een CD4-aantal > 250/mm³;
  • Volwassenen met histologisch bewezen chronische hepatitis B met aantoonbare virale replicatie (HBV-DNA of HBeAg-positieve patiënten);
  • Volwassenen met histologisch bewezen chronische hepatitis C die positief zijn voor HCV-antilichamen of HCV-RNA en met stijging van ALAT zonder leverdecompensatie;
  • Progressief cutaan T-cellymfoom, indien de gebruikelijke behandeling geen effect heeft of voor wie deze niet geschikt is;
  • Haarcelleukemie;
  • Philadelphia-chromosoom-positieve chronische myeloïde leukemie in de chronische fase;
  • Folliculair non-Hodgkinlymfoom (met hoge tumorlast), in combinatie met een geschikte chemotherapie;
  • Gevorderd niercelcarcinoom;
  • Maligne melanoom, AJCC stadium II (Breslow tumordikte > 1½ mm zonder betrokkenheid van de lymfeklieren of cutane verspreiding), indien men ziektevrij is ná een operatieve ingreep.

Dosering

Klap alles open Klap alles dicht

Kaposi-sarcoom (gerelateerd aan AIDS) met een CD4 aantal > 250/mm³:

Volwassenen:

Begindosering: s.c.: dag 1–3: 3 milj. IE/dag; dag 4–6: 9 milj. IE/dag; dag 7–9: 18 milj. IE/dag en, indien goed verdragen, dag 10–84: 36 milj. IE/dag.

Onderhoudsbehandeling: 3×/w met een dosis zo hoog als wordt verdragen, maar max. 36 milj. IE 3×/week De behandelduur bedraagt minimaal 10 weken, bij voorkeur ten minste 12 weken; daarna de behandeling evalueren alvorens te besluiten deze te continueren of te staken. Bij positief effect de behandeling voortzetten ten minste totdat er geen tumorweefsel meer kan worden aangetoond. Patiënten zijn tot aan 20 maanden opeenvolgend behandeld, de optimale duur van de behandeling is niet vastgesteld. NB: de laesies keren vaak terug wanneer de behandeling wordt gestaakt.

Chronische hepatitis B:

Volwassenen:

S.c.: het optimale doseerschema staat nog niet vast, doorgaans 2½–5 milj. IE/m² lichaamsoppervlak 3×/week gedurende 4–6 maanden. De dosering aanpassen op geleide van de tolerantie. Indien na 3–4 mnd. geen verbetering wordt waargenomen, het stoppen van de therapie overwegen.

Chronische hepatitis C:

Volwassenen:

Interferon α-2a wordt in combinatie met ribavirine gegeven, tenzij bij niet eerder behandelde patiënten ribavirine gecontra-indiceerd is óf niet wordt verdragen.

Combinatietherapie met ribavirine: s.c.: bij een recidief na eerdere behandeling met interferon α monotherapie: 4½ milj. IE 3×/week gedurende 6 maanden + 1000–1200 mg ribavirine per dag, verdeeld over 2 doses. Bij niet eerder behandelde patiënten: s.c.: 3–4½ milj. IE 3×/week gedurende ten minste 6 maanden; patiënten die na 6 mnd. negatief zijn voor HCV-RNA en geïnfecteerd zijn met genotype 1 en bij wie voorafgaand aan de behandeling een hoge virale belasting bestond, een extra 6 mnd. behandelen + 1000–1200 mg ribavirine per dag, verdeeld over 2 doses. Bij patiënten bij wie na 6 mnd. behandelen geen virologische respons aantoonbaar is (HCV-RNA beneden detectiegrens), zal in het algemeen geen blijvende virologische respons (HCV-RNA beneden detectiegrens 6 mnd. na het staken van de therapie) optreden. Zie voor meer details: ribavirine#doseringen.

Monotherapie: s.c.: begindosering 3–6 milj. IE 3×/week gedurende 6 maanden. Overweeg de behandeling te staken indien na 3–4 maanden de behandeling niet aanslaat. Onderhoudsdosering (alleen bij genormaliseerde ALAT-concentratie in het bloed en/of het HVC-RNA niet meer detecteerbaar is) s.c. 3 milj. IE 3×/week gedurende nogmaals 6 maanden of langer om een volledig respons te verkrijgen. NB: een eventueel recidief na adequate monotherapie treedt doorgaans binnen 4 maanden op.

Cutaan T-cellymfoom (CTCL):

Volwassenen:

Begindosering: s.c.: dag 1–3: 3 milj. IE/dag, dag 4–6: 9 milj. IE/dag, dag 7–84: 18 milj. IE/dag.

Onderhoudsdosering: s.c.: 3×/week met een zo hoge dosis als de patiënt kan verdragen, maar max. 18 milj. IE per dosis. Na ten minste 8 en bij voorkeur 12 weken, afhankelijk van de respons, besluiten de behandeling te staken of voort te zetten. De minimale behandelduur bij patiënten die goed reageren op de behandeling is 12 mnd., om de kans op het bereiken van een volledige en langdurige respons te vergroten. Patiënten zijn tot aan 40 maanden opeenvolgend behandeld, de optimale duur van de behandeling is niet vastgesteld. Bij ca. 40% van de patiënten met CTCL is geen objectieve tumorrespons waargenomen. Gewoonlijk wordt binnen drie maanden een partiële en binnen zes maanden een complete respons (dit kan echter > 1 jaar duren) waargenomen.

Haarcelleukemie:

Volwassenen:

Begindosering: s.c. 3 milj. IE/dag gedurende 16–24 weken. Bij ontstaan van intolerantie de dosis verlagen tot 1½ milj. IE/dag of het doseerschema wijzigen in 3×/week, of beide.

Onderhoudsdosering: s.c. 3 milj. IE 3×/week, bij ontstaan van intolerantie verlagen naar 1½ milj. IE 3×/week. Na circa 6 mnd. de behandeling evalueren alvorens te besluiten deze te continueren of te staken. Patiënten zijn tot aan 20 maanden opeenvolgend behandeld, de optimale duur van de behandeling is niet vastgesteld.

Chronische myeloïde leukemie (Philadelphia chromosoom positief en in de chronische fase):

Volwassenen:

Begindosering: s.c.: dag 1–3: 3 milj. IE/dag; dag 4–6: 6 milj. IE/dag; dag 7–84: 9 milj. IE/dag. De behandelduur bedraagt minimaal 8 weken, bij voorkeur ten minste 12 weken; daarna de behandeling evalueren alvorens te besluiten deze te continueren of te staken.

Onderhoudsdosering: bij positief effect de behandeling voortzetten met 9 milj. IE/dag totdat een volledig hematologische respons is bereikt of gedurende max. 18 maanden. Bij een volledig hematologische respons, de behandeling voortzetten met 9 milj. IE/dag (optimaal) of 9 milj. IE 3×/week (minimaal) om in een zo kort mogelijke tijd een cytogenetische respons te bereiken. In voorkomende gevallen is een cytogenetische respons pas 2 jaar na aanvang van de behandeling waargenomen. Een aanhoudende cytogenetische respons gedurende meer dan 40 maanden is waargenomen; het is nog niet bekend of interferon α-2a bij deze indicatie mogelijk een curatief effect heeft.

Folliculair non-Hodgkinlymfoom:

Volwassenen:

S.c.: 6 milj. IE/m² lichaamsoppervlak per dag van dag 22 tot 26 in een cyclus van 28 dagen, toegevoegd aan chemotherapie (zoals een CHOP-kuur).

Gevorderd niercelcarcinoom:

Volwassenen:

In combinatie met vinblastine (i.v. 0,1 mg/kg lichaamsgewicht 1× per 3 weken): s.c.: 3 milj. IE 3×/w. gedurende 1 week, vervolgens 9 milj. IE 3×/week gedurende 1 week en daarna 18 milj. IE 3×/week gedurende minimaal 3 tot maximaal 12 maanden of tot progressie van de ziekte optreedt. Als deze hoge dosering niet goed wordt verdragen, kan de dosis worden verlaagd tot 9 milj. IE 3×/week. Bij volledige respons nog 3 maanden doorbehandelen. Zie ook: vinblastine#doseringen.

In combinatie met bevacizumab (i.v. 10 mg/kg lichaamsgewicht 1× per 2 weken): s.c. 9 milj. IE 3×/week tot progressie van de ziekte of tot 12 maanden. De behandeling kan worden geïnitieerd met een lagere dosering (3 milj. of 6 milj. IE), de aanbevolen dosering van 9 milj. IE dient echter te worden bereikt binnen de eerste 2 weken van de behandeling. Indien de dosering van 9 milj. IE niet wordt verdragen, kan de dosering worden verlaagd tot een minimumdosering van 3 milj. IE 3×/week. Interferon α-2a injecties worden gegeven nadat de bevacizumab infusie is afgerond. Zie ook: bevacizumab#doseringen.

Maligne melanoom:

Volwassenen:

S.c.: starten binnen 6 weken na de resectie: 3 milj. IE 3×/week gedurende 18 maanden. Als dit niet te verdragen is, de dosering verlagen tot 1½ milj. IE 3×/week.

De injectie subcutaan toedienen. Bij opeenvolgende injecties wisselen van injectieplaats.

Bijwerkingen

Een deel van de bijwerkingen kan onderdeel zijn van het onderliggend ziektebeeld of gebruikte comedicatie.

Zeer vaak (> 10%): koorts, koude rillingen, griepachtige verschijnselen. Myalgie, artralgie. Hoofdpijn. Anorexie, misselijkheid, diarree. Vermoeidheid. Hypocalciëmie. Leukopenie. (Reversibele) alopecia, toegenomen transpiratie.

Vaak (1–10%): cyanose. Aritmieën (o.a. AV-blok), hartkloppingen. Pijn op de borst, oedeem. Dysgeusie, droge mond, braken, buikpijn, gewichtsverlies. Anemie, trombocytopenie.

Soms (0,1–1%): hypertensie, hypotensie. Verstoring van de elektrolytenbalans, dehydratie. Tremor, (draai)duizeligheid, paresthesie, hypo-esthesie, neuropathie, somnolentie. Angst, verandering mentale functie, verwardheid, abnormaal gedrag, zenuwachtigheid, vergeetachtigheid, slaapstoornis, depressie. Conjunctivitis, visusstoornissen. Verergering of uitlokking van psoriasis, jeuk. Proteïnurie, verhoogd aantal cellen in de urine. Verhoogd ALAT, ASAT, alkalische fosfatase (AF).

Zelden (0,01–0,1%): myocardinfarct, congestief hartfalen, longoedeem, hart-/ademstilstand. Acute overgevoeligheidsreacties (bv. urticaria, angio-oedeem, bronchospasmen en anafylaxie), auto-immuunziekten. Cerebrovasculaire bijwerkingen, convulsies, coma. Ischemische retinopathie. Herpes simplex (incl. exacerbatie van herpes labialis). Dyspneu, hoest, pneumonie. Hyperglykemie, diabetes mellitus. Zelfmoordgedachten, zelfmoord(poging), manie. Vasculitis. Tijdelijke erectiestoornis. Dyspepsie, intestinale hypermotiliteit, obstipatie, flatulentie. Hepatitis, leverfunctiestoornis, leverfalen. Pancreatitis. Huiduitslag, droge huid. Droge slijmvliezen, rinorroe, bloedneus. Systemische lupus erythematodes (SLE), artritis. Hemolytische anemie, agranulocytose, pancytopenie. Hyperthyreoïdie, hypothyreoïdie. Nierfunctiestoornis, acuut nierfalen (vooral bij kankerpatiënten met een nierziekte). Verhoogd creatinine, ureum, urinezuur, LDH en bilirubine in bloed.

Zeer zelden(< 0,01%): idiopatische trombocytopenische purpura (ITP). Sarcoïdose. Encefalopathie. Retinopathieën (zoals trombose in de arterie of vene van de retina, bloedingen van de retina, retinale exsudatie, papiloedeem) en opticusneuropathie. Reactivering van een maagulcus, niet-levensbedreigende gastro-intestinale bloedingen. Aplastiche anemie. Hypertriglyceridemie, hyperlipidemie. Necrose op de injectieplaats, reacties op de injectieplaats.

Verder zijn gemeld: afstoting van transplantaten. Ischemische colitis en colitis ulcerosa. Neutropenie.

Interacties

Interferonen kunnen het neurotoxische, hematotoxische en cardiotoxische effect van eerder of gelijktijdig toegediende geneesmiddelen versterken. Interferonen kunnen de beenmergactiviteit onderdrukken; wees voorzichtig met de combinatie met immunosuppressiva en de werking van anticoagulantia, trombocytenaggregatieremmers of hemostatica kan veranderen.

Niet combineren met proteaseremmers; over de combinatie met reverse-transcriptaseremmers zijn onvoldoende gegevens bekend, met uitzondering van de combinatie met zidovudine. Combinatie met cART (HAART) voor een HIV-infectie geeft meer kans op lactaatacidose; wees daarom voorzichtig met de toevoeging van interferon α-2a en ribavirine aan cART.

Een aanpassing van de dosering van bloedglucoseverlagende middelen kan nodig zijn.

Interferon α kan de plasmaconcentratie van theofylline verhogen.

Zwangerschap

Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Bij resusapen (
Macaca rhesus) zijn bij gebruik van zeer hoge doses vroeg of midden in de foetale periode vruchtafdrijvende effecten opgetreden.
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken.
Overige: Een vruchtbare vrouw of man dient adequate anticonceptieve maatregelen te nemen tijdens de therapie. Omdat benzylalcohol de placenta kan passeren rekening houden met de mogelijke toxiciteit ervan voor prematuren na toediening vlak voor óf tijdens een bevalling. Combinatietherapie met ribavirine is
gecontra-indiceerd voor zwangeren in verband met significante teratogene en/of embryocide effecten, zie ook ribavirine#zwangerschap.

Lactatie

Overgang in de moedermelk: Onbekend. Interferon is een groot molecuul; waarschijnlijk is de overgang in de moedermelk beperkt. Verder is de resorptie van interferon na orale toediening (via de moedermelk) ook beperkt.
Advies: Weeg het risico van het gebruik van dit geneesmiddel in combinatie met het geven van borstvoeding. Het geven van borstvoeding door vrouwen met een (co-)infectie met HIV wordt ontraden om het overdragen van HIV te voorkomen.

Contra-indicaties

  • Ernstige lever- of nierfunctiestoornis;
  • Ernstige, reeds bestaande hartaandoening of een hartaandoening in de voorgeschiedenis;
  • Chronische hepatitis met gevorderde gedecompenseerde leverziekte of cirrose van de lever;
  • Chronische hepatitis bij patiënten onder behandeling zijn óf recent werden behandeld met immunosuppressiva;
  • Stoornis van het myeloïde systeem;
  • Onvoldoende tot controle gebrachte epilepsie-aanvallen en/of gestoorde functie van het centrale zenuwstelsel.
  • Kinderen jonger dan drie jaar (i.v.m. de kans op fatale toxische effecten en anafylactoïde reacties door de benzylalcohol in de injectievloeistof).

Zie voor de combinatie met ribavirine ook de rubriek Zwangerschap.

Waarschuwingen

Algemeen: Behandeling met interferon α wordt in verband gebracht met hypertensie, hartritmestoornissen, hartfalen, pijn op de borst en myocardinfarct. Bij bestaande cardiale afwijkingen vóór de behandeling een ECG uitvoeren. Bij verslechtering van de cardiovasculaire status de behandeling onderbreken of definitief staken. Bij patiënten met diabetes of hypertensie een oogonderzoek uitvoeren voorafgaand aan de therapie met interferon α-2a en bij bestaande oogaandoeningen regelmatig oogonderzoek laten uitvoeren. Bij vermindering of verlies van gezichtsvermogen tijdens de therapie direct een volledig oogonderzoek laten uitvoeren; de behandeling staken als nieuwe oftalmologische aandoeningen ontstaan of als bestaande oogaandoeningen verergeren. Depressie, zelfmoordgedachte, zelfmoordpoging en zelfmoord kunnen optreden bij patiënten met en zonder een psychiatrische aandoening in de voorgeschiedenis. Controleer alle patiënten nauwgezet op aanwijzingen voor een psychiatrische aandoening (met in begrip van middelengebruik/misbruik); verwijs zonodig door voor een psychiatrische interventie. Wanneer symptomen aanhouden of verergeren of wanneer suïcidale gedachten ontstaan, de behandeling staken. Wees zeer voorzichtig bij bestaande of een voorgeschiedenis van ernstige psychiatrische aandoeningen (zie ook onder Contra-indicaties) en start bij deze patiënten alleen een behandeling als therapeutische behandeling van de psychiatrische aandoening verzekerd is. Bij transplantatiepatiënten kan de therapeutische onderdrukking van het immuunsysteem zijn afgenomen omdat interferonen het immuunsysteem ook activeren; afstoting van transplantaten is gemeld. Bij behandeling met α-interferonen kunnen auto-antilichamen ontstaan; de klinische relevantie hiervan is nog niet volledig opgehelderd. Wees voorzichtig bij patiënten met hepatitis of met onderliggende auto-immuunziekten of met een klinische voorgeschiedenis ervan; controleer op symptomen die op deze aandoeningen wijzen en bepaal zonodig auto-antilichamen en het TSH-peil. Bij persisterende koorts, ernstige infecties uitsluiten, vooral als sprake is van neutropenie. In geval van een ernstige infectie, anti-infectieve therapie starten en het staken van de interferonbehandeling overwegen. De werkzaamheid en veiligheid van interferon α-2a bij kinderen zijn niet vastgesteld.

HIV-infectie: AIDS-patiënten met een Kaposi-sarcoom met een CD4-aantal < 250/mm³ of met opportunistische of constitutionele symptomen in de voorgeschiedenis reageren gewoonlijk niet op een behandeling met interferon α-2a. Wees uiterst voorzichtig bij patiënten met ernstige myeloïde suppressie, aangezien interferon α-2a de beenmergactiviteit onderdrukt. Deze patiënten nauwkeurig controleren op het ontstaan van complicaties (met name infecties en bloedingen) en zowel voorafgaand als periodiek tijdens de behandeling het volledige bloedbeeld bepalen.

Hepatitis B of C (ook in combinatie met HIV): Bij hepatitis B-patiënten duiden veranderingen in serumtransaminasen gewoonlijk op een verbetering van de aandoening. Neutraliserende antilichamen tegen interferon α-2a zijn gedetecteerd bij circa 20% van de patiënten. Bij patiënten met hepatitis C is een tendens waargenomen dat patiënten die respons vertonen en neutraliserende antilichamen ontwikkelen, de verkregen respons verliezen gedurende de behandeling en deze zelfs eerder verliezen dan patiënten die dergelijke antilichamen niet ontwikkelen. Bij patiënten die tevens zijn geïnfecteerd met HIV en die behandeld worden met cART (HAART), is er meer kans op het ontstaan van lactaatacidose bij gebruik van interferon α-2a+ribavirine; Vooral bij een voortgeschreden levercirrose, is er meer kans op het ontstaan van (mogelijke fatale) leverdecompensatie bij gebruik van interferon α-2a (met of zonder ribavirine). Controleer nauwgezet op tekenen van leverdecompensatie; bij leverdecompensatie de behandeling onmiddellijk staken. De werkzaamheid van interferon α-2a is niet aangetoond bij patiënten met chronische hepatitis B of C, die lijden aan hemofilie óf worden behandeld met hemodialyse óf tevens zijn geïnfecteerd met HIV.

Oncologische indicaties: Interferon α is geen alternatieve, maar een ondergeschikte, behandeling, voor patiënten met chronische myeloïde leukemie (CML) die een HLA-identiek familielid hebben en voor wie homologe beenmergtransplantatie gepland is of binnenkort mogelijk is. Daarnaast zijn er tyrosine kinaseremmers voor deze indicatie.

Overdosering

Eigenschappen

Eiwit bestaande uit 165 aminozuren, bereid via recombinant DNA-technologie, waarbij gebruik is gemaakt van een genetisch gemanipuleerde Escherichia coli-stam. Interferon α-2a oefent zijn antivirale effect uit door in cellen weerstand tegen virale infecties op te wekken en door het gedeelte van het immuunsysteem dat verantwoordelijk is voor de neutralisatie van virussen en de eliminatie van met virussen geïnfecteerde cellen te moduleren.

Het werkingsmechanisme tegen tumoren is nog niet helemaal bekend. In vitro is een antiproliferatieve werking tegen diverse humane tumoren aangetoond, evenals een remming van de groei van enkele tumoren. De mate waarin interferon α-2a een antiproliferatief effect heeft varieert.

Kinetische gegevens

Fs.c. > 80%.
T max s.c. ca. 7 uur.
V dca. 0,4 l/kg (0,22–0,75 l/kg).
OverigGrote interindividuele verschillen in serumconcentratie.
Metaboliseringvoornamelijk in de nieren, daarnaast in de lever.
T 1/2els.c. 3,7–8½ uur.