Peginterferon alfa-2a

Publish

Samenstelling

Pegasys Roche Nederland bv

Toedieningsvorm
Injectievloeistof ’90’
Sterkte
180 microg/ml
Verpakkingsvorm
wegwerpspuit 0,5 ml
Toedieningsvorm
Injectievloeistof ’135’
Sterkte
270 microg/ml
Verpakkingsvorm
pen 0,5 ml, wegwerpspuit 0,5 ml
Toedieningsvorm
Injectievloeistof ’180’
Sterkte
360 microg/ml
Verpakkingsvorm
pen 0,5 ml, wegwerpspuit 0,5 ml

Conserveermiddel: benzylalcohol (wegwerpspuit en pen)

Uitleg symbolen

XGVS Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS).
OTC Over the counter, dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. Aan de vergoeding van bepaalde zelfzorgmedicatie zijn nadere voorwaarden verbonden. Deze zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering.
2 Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. Deze voorwaarden kunnen betrekking hebben op de indicaties, de duur van de behandeling en het voorschrijven volgens een richtlijn/protocol.
MNT Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb.

peginterferon alfa-2a vergelijken met een ander geneesmiddel.

Advies

Bij de initiële behandeling van chronische hepatitis B komen (peg)interferon α, entecavir of tenofovir in aanmerking volgens de HBV-Richtlijn 2012(PDF op mdl.nl).

Bij de behandeling van chronische hepatitis C heeft een interferonvrije combinatie van direct werkende antivirale middelen (DAA’s) de voorkeur, door het ontbreken van interferon-×gerelateerde bijwerkingen. Zie voorts bv. rubriek 4 (therapie-naïeve patiënten) en rubriek 5 (eerder behandelde patiënten) binnen de richtlijn Hepatitis C (pdf, 2MB, apr 2017).

Voor peginterferon α-2a is bij de indicatie chronische hepatitis C met co-infectie HIV geen advies vastgesteld over de plaats in de medicamenteuze behandeling.

Aan de vergoeding van peginterferon α-2a zijn voorwaarden verbonden, zie Regeling zorgverzekering, bijlage 2.

Indicaties

  • Behandeling van HBeAg-positieve of HBeAg-negatieve chronische hepatitis B bij volwassenen met gecompenseerde leverziekte en bewijs van virale replicatie, verhoogd ALAT en histologisch bevestigde leverontsteking en/of fibrose.
  • In combinatie met andere geneesmiddelen, behandeling van chronische hepatitis C bij volwassenen (positief voor serum-HCV-RNA), met gecompenseerde leverziekte. Monotherapie alleen overwegen in geval van contra-indicatie voor andere geneesmiddelen.
  • In combinatie met ribavirine, behandeling van chronische hepatitis C bij kinderen van 5 jaar en ouder, met een lichaamsoppervlak groter dan 0,7 m², die niet eerder behandeld zijn (en die positief zijn voor serum HCV-RNA). Monotherapie alleen overwegen in geval van contra-indicatie voor andere geneesmiddelen.

Dosering

Klap alles open Klap alles dicht

Chronische hepatitis B:

Volwassenen:

180 microgram 1×/w. subcutaan in buik of dij. Behandelduur: 48 weken.

Chronische hepatitis C - nog niet eerder behandelde patiënten:

Volwassenen:

In combinatie met ribavirine óf als monotherapie: 180 microgram 1×/w. subcutaan in buik of dij. Ribavirine doseren in 2 doses (’s ochtends en ’s avonds met voedsel) op basis van lichaamsgewicht (voor genotype 1 en 4): < 75 kg: 1000 mg per dag (’s ochtends 2 tabletten/capsules, ’s avonds 3 tabletten/capsules); ≥ 75 kg: 1200 mg per dag. Voor genotype 2 en 3 is de ribavirinedosering 800 mg/dag. De behandelduur bij monotherapie bedraagt 48 weken. De behandelduur van de combinatie met ribavirine bij chronische hepatitis C hangt af van het virale genotype. Patiënten geïnfecteerd met HCV genotype 1 die in week 4 aantoonbaar HCV-RNA hebben, ongeacht de virale belasting voor de behandeling, dienen 48 weken behandeld te worden. Een behandelduur van 24 weken overwegen voor patiënten die geïnfecteerd zijn met genotype 1 met een lage virale belasting (LVL) bij aanvang (≤ 800.000 IE/ml) of met genotype 4, die HCV-RNA negatief zijn in behandelingsweek 4 en die HCV-RNA negatief blijven tot week 24. Patiënten die geïnfecteerd zijn met HCV genotype 2 of 3 en die in week 4 aantoonbaar HCV-RNA hebben, dienen ongeacht de virale belasting voorafgaand aan de behandeling gedurende 24 weken behandeld te worden. Een behandeling van slechts 16 weken overwegen bij bepaalde patiënten die geïnfecteerd zijn met genotype 2 of 3 met LVL (≤ 800.000 IE/ml) bij aanvang én die HCV negatief zijn in behandelingsweek 4 én HCV negatief blijven tot week 16; een dergelijke behandelduur hangt echter samen met afgenomen kans op respons en toegenomen kans op virologische terugval. De beschikbare gegevens zijn beperkt voor patiënten die met genotype 5 of 6 geïnfecteerd zijn; daarom wordt combinatietherapie met 1000/1200 mg ribavirine gedurende 48 weken aanbevolen.

Nierfunctiestoornissen: Volwassenen: bij ernstig gestoorde nierfunctie in het eindstadium die behandeld worden met hemodialyse; een aanvangsdosis van 135 microgram toedienen en gepaste dosisverlagingen toepassen in geval van bijwerkingen.

Bij toxiciteit: Zie voor dosisaanpassingen en richtlijnen voor onderbreking of staken van de behandeling bij (ernstige) bijwerkingen (zoals anemie, neutropenie en trombocytopenie) de officiële productinformatie CBG/EMA (rubriek 4.2, tabel 3).

Kinderen van 5–17 jaar en een lichaamsoppervlak > 0,7 m²:

In combinatie met ribavirine: lichaamsoppervlak 0,71–0,74 m² 65 microgram 1×/w. s.c. in buik of dij; 0,75–1,08 m² 90 microgram 1×/w.; 1,09–1,51 m² 135 microgram 1×/w.; > 1,51 m² 180 microgram 1×/w. De ribavirinedosering is ca. 15 mg/kg lichaamsgewicht per dag verdeeld over 2 dagelijkse doses, voor de gedetailleerde doseerrichtlijnen zie de productinformatie van de fabrikant van Pegasys. Behandelduur: HCV genotype 2 of 3: 24 weken en andere genotypen 48 weken. Indien na 24 weken nog steeds HCV-RNA detecteerbaar is de behandeling staken.

Bij toxiciteit: zie voor dosisaanpassingen en richtlijnen voor onderbreking of staken van de behandeling bij (ernstige) bijwerkingen (zoals anemie, neutropenie en een verhoogd ALAT) de productinformatie (CBG/EMA) van de fabrikant (rubriek 4.2, tabellen 6, 7 en 8).

Chronische hepatitis C - reeds eerder behandelde patiënten:

Volwassenen:

In combinatie met ribavirine: 180 microgram 1×/w. subcutaan in buik of dij. Ribavirine doseren in 2 doses (’s ochtends en ’s avonds met voedsel) op basis van lichaamsgewicht (ongeacht het genotype): < 75 kg: 1000 mg per dag (’s ochtends 2 tabletten/capsules, ’s avonds 3 tabletten/capsules); ≥ 75 kg: 1200 mg per dag. Behandelduur: de aanbevolen totale behandelduur is 48 weken. Patiënten die in week 12 aantoonbaar virus hebben, dienen te stoppen met de behandeling. Indien een behandeling wordt overwogen voor patiënten die geïnfecteerd zijn met virus genotype 1, die niet reageerden op voorafgaande behandeling met peginterferon α-2b en ribavirine, dan is de totale aanbevolen behandelduur 72 weken.

Chronische hepatitis C; co-infectie met HIV:

Volwassenen:

Monotherapie óf in combinatie met ribavirine: 180 microgram 1×/w. subcutaan in buik of dij. Ribavirine: bij patiënten die geïnfecteerd zijn met HCV genotype 1 met een gewicht van < 75 kg en ≥ 75 kg per dag 1000 mg respectievelijk 1200 mg. Patiënten geïnfecteerd met een HCV-genotype anders dan genotype 1: 800 mg per dag. Behandelduur: 48 weken.

Het wordt aanbevolen bij kinderen de voorgevulde spuiten te gebruiken; de pennen laten geen geschikte aanpassing van de dosering toe.

Subcutane toediening moet beperkt blijven tot in de buik of het dijbeen, de absorptie is dan 20–30% beter dan bij toediening in de arm.

Bijwerkingen

Volwassenen (infectie met HBV of HCV): Zeer vaak (> 10%): anorexie. Depressie, angst, slapeloosheid, irritatie. Hoofdpijn, duizeligheid, verminderde concentratie. Dyspneu, hoest. Diarree, buikpijn, misselijkheid. Alopecia, jeuk, droge huid, dermatitis. Myalgie, artralgie. Koorts, rillingen, asthenie, vermoeidheid. Reactie op de injectieplaats. Bij HBV monotherapie komen de volgende bijwerkingen minder vaak voor (1-10%): depressie, slapeloosheid, duizeligheid, buikpijn, misselijkheid, diarree, rillingen, irritatie en reactie op de injectieplaats.

Vaak (1-10%): infectie van de bovenste luchtwegen, bronchitis, orale candidiasis, herpes simplex, schimmel-, virale en bacteriële infecties. Pijn op de borst, influenza-achtige aandoening, malaise, lethargie, dorst, gewichtsafname. Trombocytopenie, anemie, lymfadenopathie. Tachycardie, palpitaties, perifeer oedeem, opvliegers. Hypothyreoïdie, hyperthyreoïdie. Emotionele stoornissen, stemmingsverandering, agressie, nervositeit, verminderd geheugen, syncope, migraine, hypo-esthesie, hyperesthesie, paresthesie, tremor, smaakstoornis, nachtmerries, slaperigheid. Troebel zien, pijn in het oog, oogontsteking, xeroftalmie. Vertigo, oorpijn. Inspanningsdyspneu, bloedneus, nasofaryngitis, nasale of sinuscongestie, rinitis, keelpijn. Braken, dyspepsie, dysfagie, droge mond, mondulceratie, tandvleesbloeding, tongontsteking, stomatitis, flatulentie. Huiduitslag, urticaria, eczeem, (verergering van) psoriasis, fotosensibilisatie, toegenomen of/en nachtelijk zweten. Artritis, spierzwakte, botpijn, pijn in de rug, hals, en/of skeletspieren, spierkrampen. Impotentie, verminderd libido. Verhoogd ALAT.

Soms (0,1-1%): dehydratie. Hypertensie. Piepende ademhaling, pneumonie. Huidinfectie, ontsteking van de schildklier, sarcoïdose. Diabetes mellitus. Leverdisfunctie, hepatisch neoplasma. Gastro-intestinale bloeding. Suïcideneiging, hallucinaties. Perifere neuropathie. Retinale bloeding. Verlies van het gehoor.

Zelden (0,01-0,1%): pancytopenie. Anafylaxie, systemische lupus erythematodes, reumatoïde artritis. Diabetische ketoacidose. Myocardinfarct, congestief hartfalen, cardiomyopathie, angina pectoris, aritmieën waaronder atriumfibrilleren en supraventriculaire tachycardie, pericarditis, endocarditis. Interstitiële pneumonitis (incl. fataal verloop), pulmonale embolie. Peptisch ulcer, pancreatitis. Leverfalen, cholangitis, hepatische steatose. Cerebrale hemorragie, coma, convulsies, aangezichtsverlamming. Optische neuropathie, papiloedeem, retinale vasculaire aandoening, retinopathie, corneaal ulcer. Otitis externa. Nierinsufficiëntie. Myositis. Vasculitis. Suïcide, psychotische stoornis.

Zeer zelden (< 0,01%): aplastische anemie. Idiopathische of trombotische trombocytopenische purpura. Verlies van het gezichtsvermogen. Toxische epidermale necrolyse, Stevens-Johnsonsyndroom, angio-oedeem, erythema multiforme.

Verder zijn gemeld: sepsis, leukopenie, neutropenie (matig; 0,75 tot 0,5 × 109 en ernstig; < 0,5 × 109 in 24% resp. 5% van de patiënten bij combinatietherapie met ribavirine. Ernstig ca. 11% bij HIV-HCV positieve patiënten), lymfopenie, vorming van neutraliserende anti–interferon antilichamen (dit correleert bij geen van beide indicaties met een gebrek aan therapeutische respons), ’pure red cell aplasia’, afstoting van lever- en niertransplantaat. Manie, bipolaire stoornissen, moordneiging. Sereuze netvliesloslating. Cerebrale ischemie, perifere ischemie, ischemische colitis. Rabdomyolyse. Tongpigmentatie. Verhoogd bilirubine, verstoring van de elektrolytenbalans (hypokaliëmie, hypocalciëmie, hypofosfatemie), hyperglykemie, hypoglykemie en verhoogde triglyceriden. Het Vogt-Koyanagi-Haradasyndroom (VKH of uveo-encefalitis) is gemeld bij patiënten met chronische hepatitis C die werden behandeld met interferon; bij vermoeden van het VKH-syndroom antivirale therapie staken.

Kinderen (infectie met HCV, combinatietherapie met ribavirine): Zeer vaak (> 10%): influenza-achtige verschijnselen (91%), slapeloosheid, vermoeidheid, prikkelbaarheid, verminderde eetlust. Hoofdpijn (64%). Gastro-intestinale stoornissen (56%). Pijn in skeletspieren. Huiduitslag, jeuk, alopecia. Reactie op de injectieplaats (45%).

Vaak (1–10%): koorts, influenza, mononucleosis infectiosa, (naso)faryngitis (door Streptococcus), candidiasis, tandabces, hordeolum, (virale) gastro-enteritis, urineweginfectie. Duizeligheid, verstoorde aandacht, migraine. Abnormaal gedrag, boosheid, agressie, ADHD, angst, depressie, hallucinaties. Dyspneu, bloedneus. (Afteuze) stomatitis, misselijkheid, buikpijn. Oogirritatie, pijn of jeuk in het oog, retinale exsudaten, verminderde visus, tijdelijke blindheid. Oorpijn. Gezwollen gezicht, erythema fixatum. Dysurie, incontinentie. Vaginale afscheiding. Rugpijn, pijn in extremiteiten. Anemie. Hyperglykemie, type 1 diabetes mellitus. Lokaal: hematoom op de injectieplaats.

Verder is gemeld: groeiremming. Verlaging van hemoglobine, neutrofielen en trombocyten.

Interacties

Let op: peginterferon α-2a heeft een lange (schijnbare) eliminatiehalfwaardetijd, waardoor ook tot ca. 40 dagen na staken van het interferon nog een interactie kan optreden. Combinatie met telbivudine vermeerdert de kans op perifere neuropathie en is gecontra-indiceerd.

Combinatie met immunosuppressiva (zoals peginterferon α-2a+ribavirine+azathioprine) kan binnen 3–7 weken leiden tot pancytopenie en beenmergsuppressie. In individuele gevallen als de voordelen opwegen tegen het risico; controleer op myelotoxiciteit en beëindig de behandeling bij het optreden er van. De myelotoxiciteit is omkeerbaar binnen 4–6 weken na staken van de gehele therapie en treedt niet opnieuw op na herintroductie van één van de behandelingen alleen.

Peginterferon α-2a kan de plasmaconcentraties van theofylline met circa 25% verhogen; de interactie is waarschijnlijk maximaal na meer dan 4 weken therapie met het peginterferon. Bij combinatie met methadon controleren op signalen van een methadonvergiftiging en rekening houden met QTc-verlenging bij gebruik van een hoge dosering methadon. Een aanpassing van de dosering van bloedglucoseverlagende middelen kan nodig zijn.

Combinatie met cART (HAART) voor een HIV-infectie vermeerdert de kans op lactaatacidose; wees daarom voorzichtig met de toevoeging van peginterferon α-2a en ribavirine aan cART (zie ook onder Waarschuwingen en voorzorgen).

Zwangerschap

Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Bij resusapen (Macaca rhesus) zijn bij gebruik van zeer hoge doses interferon α-2a vroeg of midden in de foetale periode vruchtafdrijvende effecten opgetreden.
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken.
Overig: Een vruchtbare vrouw of man dient adequate anticonceptieve maatregelen te nemen tijdens de therapie. Omdat benzylalcohol de placenta kan passeren moet rekening worden gehouden met de mogelijke toxiciteit ervan voor prematuren na toediening vlak voor of tijdens een bevalling. De behandeling samen met ribavirine is gecontra-indiceerd tijdens de zwangerschap vanwege significante teratogene effecten, zie ook ribavirine#zwangerschap.

Lactatie

Overgang in de moedermelk: Onbekend. Interferon is een groot molecuul; waarschijnlijk is de overgang in de moedermelk beperkt. Verder is de resorptie van interferon na orale toediening (via de moedermelk) beperkt.
Advies: Weeg het risico van het gebruik van dit geneesmiddel in combinatie met het geven van borstvoeding. Borstvoeding door vrouwen met een co-infectie met HIV wordt ontraden om het overdragen van HIV te voorkomen.

Contra-indicaties

  • ernstige leverfunctiestoornis (Child-Pughscore 7-15) of gedecompenseerde levercirrose;
  • HCV/HIV-patiënten met cirrose én een Child-Pughscore van ≥ 6, tenzij deze volledig veroorzaakt wordt door een indirecte hyperbilirubinemie door geneesmiddelen (zoals atazanavir, indinavir);
  • auto-immuun hepatitis;
  • ernstige bestaande hartaandoeningen (zoals een instabiele hartaandoening of een hartaandoening die niet onder controle is in de voorgaande 6 maanden);
  • reeds bestaande ernstige psychiatrische aandoening (ernstige depressie, suïcidaal gedrag) of een voorgeschiedenis ervan bij kinderen en adolescenten;
  • kinderen jonger dan 3 jaar (vanwege de kans op fatale toxische effecten en anafylactoïde reacties door benzylalcohol in de injectievloeistof).

Zie voor meer contra-indicaties de rubrieken Zwangerschap en Interacties.

Waarschuwingen

Peginterferon α-2a is niet onderzocht bij patiënten met gedecompenseerde cirrose (Child-Pughscore ≥ 7) en bij patiënten met een (lever)transplantatie. Afstotingen van lever– en niertransplantaten zijn gemeld.

Bij patiënten die tevens zijn geïnfecteerd met HIV en die behandeld worden met cART (HAART), is er meer kans op het ontstaan van lactaatacidose. Bij patiënten met een co-infectie en met een voortgeschreden cirrose, is er meer kans op het ontstaan van (mogelijk fatale) leverdecompensatie bij gebruik van ribavirine in combinatie met interferon. Controleer nauwgezet op tekenen van leverdecompensatie; bij leverdecompensatie de behandeling niet starten/onmiddellijk staken. Bij HCV/HIV co-infectie zijn onvoldoende gegevens beschikbaar over de werkzaamheid en veiligheid bij kinderen en bij een CD4-aantal < 200 × 106/liter.

Toepassing bij kinderen resulteert in gewichtsverlies en groeiremming. Bij een aantal patiënten keerde de groei (6 jaar na de behandeling) terug op hun baseline groeicurve. De hoeveelheid beschikbare gegevens is niet voldoende om te kunnen concluderen dat de groeiremming altijd omkeerbaar is. Er zijn geen gegevens over de langetermijneffect op de seksuele rijping. Deze nadelige effecten vóór de behandeling afwegen tegen de ziektekarakteristieken van het kind zoals bewijs van ziekteprogressie (zichtbare fibrose), comorbiditeiten die de ziekte mogelijk nadelig beïnvloeden (zoals een HIV co-infectie) en prognostische factoren voor een respons (zoals HCV genotype en ’viral load’). Indien mogelijk het kind ná de puberale groeispurt behandelen.

Vóór de behandeling de TSH-en T4–spiegels, glucosegehalte, trombocytenaantal en neutrofielenaantal controleren. De behandeling pas starten indien het trombocytenaantal ≥ 90 × 109 is, het absolute neutrofielenaantal ≥ 1,5 × 109 is en de overige waarden (stabiel) binnen de normale grenzen liggen. Vóór de behandeling tevens standaard bloedbeeld, leverenzymwaarden, en serumbilirubine bepalen.

Na 2 en na 4 weken de hematologische testen herhalen en na 4 weken de biochemische testen; daarna de testen periodiek en op indicatie uitvoeren. Tijdens de therapie de TSH-waarde bepalen indien klinisch aangewezen. Indien toename in de ALAT-spiegels ondanks dosisverlaging progressief, én klinisch significant is of gepaard gaat met verhoogde waarden van direct bilirubine, de therapie staken. De therapie ook staken bij ontstaan van aanwijzingen voor leverdecompensatie en bij oncontroleerbare diabetes, hypo- of hyperglykemie. De hematologische veranderingen die kunnen optreden (leukopenie, neutropenie, lymfopenie, trombocytopenie en daling van hemoglobine), treden doorgaans binnen 2 weken op. Een voortschrijdende daling na 8 weken van therapie komt niet vaak voor. De daling is reversibel na verlaging van de dosis of afbreken van de therapie, waarbij bij de meerderheid van de patiënten de waarden terug zijn op de uitgangswaarden ca. 4–8 weken na het staken van de therapie.

In tegenstelling tot bij chronische hepatitis C zijn bij chronische hepatitis B exacerbaties van de ziekte (met tijdelijke en mogelijk significante verhogingen (> 10× ULN) van serum ALAT) tijdens de therapie niet ongebruikelijk; de leverfunctie frequenter controleren en dosisverlaging of tijdelijke onderbreking van de behandeling overwegen, tot de verhoging afneemt. De therapie niet starten indien de uitgangswaarde van het ALAT > 10× ULN is.

Behandeling met interferon α wordt in verband gebracht met hypertensie, hartritmestoornissen, hartfalen, pijn op de borst en myocardinfarct. Bij bestaande cardiale afwijkingen vóór de behandeling een ECG uitvoeren. Bij verslechtering van de cardiovasculaire status, de behandeling onderbreken of definitief staken.

Vóór de behandeling bij alle patiënten een oogonderzoek laten uitvoeren. Bij vermindering of verlies van gezichtsvermogen tijdens de therapie direct een volledig oogonderzoek laten uitvoeren. Bij reeds bestaande oogaandoeningen regelmatig oogonderzoek laten uitvoeren. Bij verergering van bestaande oogaandoeningen of bij het ontstaan van nieuwe oogaandoeningen de therapie definitief staken.

Tijdens de behandeling kunnen (ernstige) effecten op het centraal zenuwstelsel optreden. Depressie, suïcidale gedachten en pogingen tot suïcide zijn ook (zelfs tot 6 mnd.) na staken van de behandeling nog waargenomen. Controleer alle patiënten nauwgezet op tekenen of symptomen van psychiatrische aandoeningen. Patiënten met een stoornis in het gebruik van middelen (bv. alcohol en cannabis) hebben meer kans op het ontwikkelen van, of op verergering van bestaande psychiatrische stoornissen. Als de behandeling met peginterferon α bij deze patiënten nodig wordt geacht; controleer op de aanwezigheid van andere psychiatrische co-morbiditeiten en de kans op (andere) verslavingen. Overweeg indien nodig een interdisciplinaire aanpak met een psychiatrisch zorgverlener of verslavingsspecialist om de patiënt te evalueren, behandelen en te volgen. Bij (her)optreden van psychiatrische stoornissen en middelengebruik is vroege (psychiatrische) interventie aanbevolen. Wanneer symptomen aanhouden of verergeren of wanneer suïcidale gedachten ontstaan, de behandeling met peginterferon α+ribavirine staken. Wees zeer voorzichtig bij bestaande of een voorgeschiedenis van ernstige psychiatrische aandoeningen (zie ook onder Contra-indicaties) en start bij deze patiënten alleen een behandeling als therapeutische behandeling van de psychiatrische aandoening verzekerd is.

Bij persisterende koorts, andere oorzaken – voornamelijk ernstige infecties – dan de toediening van peginterferon α-2a uitsluiten, vooral bij patiënten met neutropenie. Bij koorts, hoest, dyspneu of andere respiratoire symptomen een X-thorax maken. Bij persisterende of onverklaarbare longinfiltraten of een verminderde longfunctie, de behandeling staken. Ernstige infecties (bacterieel, viraal of door schimmel) en sepsis zijn gemeld; bij optreden hiervan onmiddellijk starten met anti-infectieve therapie en staken van de interferontherapie overwegen.

Wees voorzichtig bij psoriasis (in de voorgeschiedenis); bij nieuwe of verergering van psoriasislaesies overwegen de behandeling te staken. Bij behandeling met α-interferonen kunnen auto-antilichamen ontstaan. Wees voorzichtig bij patiënten met onderliggende auto-immuunziekten of met een klinische voorgeschiedenis ervan; bij tekenen of symptomen van auto-immuunziekten evalueren of voortgezette behandeling geïndiceerd is. Bij vermoeden van het ontstaan van het syndroom van Vogt-Koyanagi-Harada (VKH; granulomateuze inflammatoire ziekte van de ogen, het gehoorsysteem, het hersenvlies en de huid) de behandeling staken en een behandeling met glucocorticoïden overwegen.

Vanwege het optreden van dentale en parodontale aandoeningen, dient het gebit tweemaal per dag gepoetst en regelmatig gecontroleerd te worden. In geval van braken de mond daarna grondig spoelen.

Overdosering

Eigenschappen

Peginterferon α-2a, een covalente binding van interferon α-2a met bis-monomethoxypolyethyleenglycol. Het interferon α-2a gedeelte is een eiwit bestaande uit 165 aminozuren, bereid via recombinant DNA-technologie, waarbij gebruik is gemaakt van een genetisch gemanipuleerde Escherichia coli-stam. Peginterferon α-2a en interferon α-2a hebben overeenkomstige farmacodynamische eigenschappen. Peginterferon α-2a oefent zijn antivirale effect uit door in cellen weerstand tegen virale infecties op te wekken en door het gedeelte van het immuunsysteem dat verantwoordelijk is voor de neutralisatie van virussen en de eliminatie van met virussen geïnfecteerde cellen te moduleren.

Kinetische gegevens

Fca. 84% bij s.c.-toediening.
T max72–96 uur, tot ca. 115 uur bij leeftijd > 62 jaar.
V d0,09–0,2 l/kg.
OverigWordt voornamelijk in het bloed, lever, nieren en beenmerg aangetroffen.
Metaboliseringniet volledig bekend. Bij dieren is de nier een belangrijk uitscheidingsorgaan.
T 1/2els.c. ca. 160 uur (84–353 uur).