Interferon alfa-2b

Publish

Samenstelling

IntronA Merck Sharp & Dohme bv

Toedieningsvorm
Injectievloeistof voor s.c. toediening
Sterkte
15 mln. IE/ml
Verpakkingsvorm
multidosispen 1,2 ml voor 6 doses van 3 mln. IE

Conserveermiddel: m-cresol.

Toedieningsvorm
Injectievloeistof voor s.c. toediening
Sterkte
25 mln. IE/ml
Verpakkingsvorm
multidosispen 1,2 ml voor 6 doses van 5 mln. IE

Conserveermiddel: m-cresol.

Toedieningsvorm
Infusie/Injectievloeistof
Sterkte
6 mln. IE/ml
Verpakkingsvorm
flacon 3 ml

Conserveermiddel: m-cresol.

Uitleg symbolen

XGVS Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS).
OTC Over the counter, dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. Aan de vergoeding van bepaalde zelfzorgmedicatie zijn nadere voorwaarden verbonden. Deze zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering.
2 Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. Deze voorwaarden kunnen betrekking hebben op de indicaties, de duur van de behandeling en het voorschrijven volgens een richtlijn/protocol.
MNT Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb.

interferon alfa-2b vergelijken met een ander geneesmiddel.

Advies

Bij de behandeling van chronische hepatitis C heeft een interferonvrije combinatie van direct werkende antivirale middelen (DAA’s) de voorkeur door het ontbreken van interferon gerelateerde bijwerkingen. Zie voorts bv. rubriek 4 (therapie-naïeve patiënten) en rubriek 5 (eerder behandelde patiënten) binnen de richtlijn Hepatitis C (PDF 2MB, apr 2017).

Voor dit geneesmiddel is geen advies vastgesteld over de plaats in de medicamenteuze behandeling van de overige indicaties.

Aan de vergoeding van interferon α-2b zijn voorwaarden verbonden, zie Regeling zorgverzekering, bijlage 2.

Indicaties

Geregistreerde indicaties:

  • Chronische hepatitis B bij volwassenen, met aantoonbare virale replicatie (aanwezigheid van HBV-DNA en HBeAg), verhoogde spiegels van alanine-aminotransferase en histologisch aangetoonde actieve leverontsteking en/of fibrose;
  • Chronische hepatitis C bij volwassenen, met verhoogde transaminasewaarden zonder leverdecompensatie en positief voor serum HCV-RNA of serum anti-HCV;
  • Chronische hepatitis C bij niet eerder behandelde kinderen van 3 jaar en ouder, zonder leverdecompensatie, die positief zijn voor serum HCV-RNA;
  • Haarcelleukemie;
  • Chronische myeloïde leukemie met Philadelphia-chromosoom of een andere BCR-ABL-translocatie;
  • Multipel myeloom als onderhoudsbehandeling indien een objectieve remissie (> 50% daling van het myeloma-eiwit) is bereikt na een inductiebehandeling;
  • Non-Hodgkinlymfoom: als adjuvante therapie, in combinatie met een geschikte chemotherapie bij een folliculair lymfoom met een hoge tumorlast;
  • Gemetastaseerde carcinoïdtumoren (lymfeklier, lever) met carcinoïdsyndroom;
  • Maligne melanoom: als adjuvante therapie bij patiënten die vrij zijn van ziekte, maar met een groot risico van systemische recidieven ná een operatie (bv. primaire of terugkerende (klinische of pathologische) betrokkenheid van lymfeklieren).
  • Niet-geregistreerde indicatie: [Juveniele laryngeale papillomatosis en daaraan morfologisch identieke laryngeale papillomatosis bij volwassenen].

Dosering

Klap alles open Klap alles dicht

Chronisch hepatitis B:

Volwassenen:

5–10 mln. IE s.c. driemaal per week gedurende 4–6 maanden. De dosis halveren bij hematologische aandoeningen (aantal leukocyten < 1,5 × 109/l, aantal granulocyten < 1 × 109/l, aantal trombocyten < 100 × 109/l). De behandeling staken bij ernstige leukopenie (< 1,2 × 109/l), ernstige neutropenie (< 0,75 × 109/l) of ernstige trombocytopenie (< 70 × 109/l). Indien het serum-HBV-DNA na 3–4 maanden niet verbetert (met de max. getolereerde dosis van 10 mln. IE); de therapie stoppen.

Chronische hepatitis C:

Volwassenen:

3 mln. IE s.c. driemaal per week als monotherapie óf in combinatie met ribavirine. Behandelduur, genotype 1: Bij patiënten met een recidief toedienen in combinatie met ribavirine gedurende 6 maanden. Bij niet eerder behandelde patiënten in combinatie met ribavirine behandelen gedurende ten minste 6 maanden en de behandeling met een volgende periode van 6 maanden voortzetten bij een negatieve HCV-RNA en met viraal genotype 1 en met een hoge virale belasting vóór de start van de behandeling. Bij de beslissing de behandeling tot 12 maanden voort te zetten rekening houden met andere negatieve prognostische factoren zoals een leeftijd > 40 jaar, mannelijk geslacht of septale fibrose. Bij monotherapie (bij intolerantie of contra-indicatie voor ribavirine) is de aanbevolen behandelduur 12–18 maanden. Na 3–4 maanden van behandeling de HCV-RNA status bepalen; bij een negatieve HCV-RNA na 3-4 maanden van behandeling de behandeling voortzetten. Indien na 3–4 maanden geen verbetering is opgetreden, het staken van de therapie overwegen. Behandelduur, genotype 2/3: de aanbevolen behandelduur is 24 weken. Zie voor combinatie met ribavirine ook ribavirine#doseringen.

Niet eerder behandelde kinderen van 3 jaar en ouder:

3 mln. IE/m² lichaamsoppervlak s.c. driemaal per week in combinatie met ribavirine. Behandelduur, genotype 1: Bij niet eerder behandelde patiënten in combinatie met ribavirine behandelen gedurende ten minste 12 maanden. Het is echter niet waarschijnlijk dat patiënten die géén virologische respons vertonen na 12 weken van behandeling, een blijvende virologische respons gaan ontwikkelen (negatief voorspellende waarde = 96%). Daarom wordt aangeraden de combinatietherapie te staken indien in week 12 het HCV-RNA een daling < 2 log10 vertoond wordt, ten opzichte aan de situatie voorafgaand aan de behandeling. Ook wanneer in week 24 van de behandeling nog HCV-RNA kan worden waargenomen, wordt aangeraden de combinatietherapie te staken. Behandelduur, genotype 2/3: de aanbevolen behandelduur is 24 weken. Zie verder ook ribavirine#doseringen.

Haarcelleukemie:

Volwassenen:

2 mln. IE/m² s.c. driemaal per week (iedere 2 dagen) zowel voor patiënten met als zonder splenectomie. Normalisatie van één of meer hematologische variabelen treedt meestal binnen 1–2 maanden behandelen op; verbetering van alle drie de hematologische variabelen (granulocyten, bloedplaatjes, hemoglobineconcentratie) kan 6 maanden of meer vergen. De behandeling voortzetten, tenzij de ziekte snel verergert of er ernstige intolerantieverschijnselen optreden.

Chronische myeloïde leukemie:

Volwassenen:

4–5 mln. IE/m² s.c. per dag. Bij sommige patiënten is een verbetering waargenomen bij een combinatie van interferon α-2b (s.c. 5 mln. IE/m²) met cytarabine (20 mg/m²) gedurende 10 dagen per maand (tot een max. dosis van 40 mg). De maximaal getolereerde dosis (4–5 mln. IE/m²/dag) toedienen om hematologische remissie te behouden, wanneer het aantal witte bloedcellen onder controle is. Indien na 8–12 weken niet ten minste een gedeeltelijke remissie of een klinisch relevante cytoreductie wordt bereikt, de toediening staken.

Multipel myeloom:

Volwassenen:

Monotherapie bij een onderhoudsbehandeling voor patiënten in de plateaufase na inductie met chemotherapie: 3 mln. IE/m² s.c. driemaal per week.

Non-Hodgkinlymfoom, type folliculair lymfoom:

Volwassenen:

5 mln. IE s.c. driemaal per week gedurende 18 maanden, toegevoegd aan chemotherapie.

Carcinoïd-tumor:

Volwassenen:

De gebruikelijke dosis is 5 mln. IE (3–9 mln. IE) s.c. driemaal per week zolang wordt gereageerd op de behandeling. Bij gevorderde ziekte zo nodig 5 mln. IE per dag. Tijdens en na operatief ingrijpen de behandeling tijdelijk staken.

Maligne melanoom:

Volwassenen:

Inductietherapie vindt plaats gedurende 4 weken met de infusievloeistof. De dosering is 20 mln. IE/m² lichaamsoppervlak i.v. (infusieduur 20 min) per dag op 5 dagen per week.

Onderhoudsbehandeling: 10 mln. IE/m² s.c. op 3 dagen per week, gedurende 48 weken. Indien aantal granulocyten < 0,5 × 109 of verhouding ALAT/ASAT > 5× de ULN, de behandeling tijdelijk staken en hervatten met 50% van de voorgaande dosis. De therapie staken bij aanhouden van de intolerantie of bij aantal granulocyten < 0,25 × 109 of verhouding ALAT/ASAT > 10× de ULN.

[Juveniele laryngeale papillomatosis:]

Kinderen vanaf 1 maand:

Volgens het Kinderformularium van het NKFK: startdosering: 2 mln. IE/m² lichaamsoppervlak 1× per dag s.c., gedurende 4 weken. Onderhoudsdosering: 2 mln. IE/m² lichaamsoppervlak s.c. 3× per week, gedurende 6 maanden.

Bij optreden van bijwerkingen de dosering aanpassen of behandeling tijdelijk staken totdat de bijwerkingen verminderen. Bij hardnekkige of terugkerende intolerantie na dosisreductie of bij verergering van de ziekte, de behandeling met interferon α staken.

De multidosispen alleen gebruiken voor s.c.-toediening en wel bij één patiënt.

De infusievloeistof vóór toediening eerst verdunnen met NaCl 0,9% volgens de aanwijzigingen van de fabrikant.

Bijwerkingen

Zeer vaak (> 10%): faryngitis, virale infectie. Leukopenie. Anorexie. Depressie, slapeloosheid, angst, agitatie, nervositeit, emotionele labiliteit. Duizeligheid, hoofdpijn, verminderde concentratie, droge mond. Troebel zicht. Dyspneu, hoesten. Misselijkheid, braken, dyspepsie, abdominale pijn, diarree, stomatitis. Alopecia, pruritus, droge huid, huiduitslag, toegenomen transpiratie. Griepachtige symptomen: myalgie, artralgie, koorts, vermoeidheid, asthenie, malaise, gewichtsverlies. Reactie op de injectieplaats.

Vaak (1-10%): bronchitis, sinusitis, herpes simplex (resistentie), rinitis. Trombocytopenie, lymfadenopathie, lymfopenie. Hypothyreoïdie, hyperthyreoïdie. Hypocalciëmie, dehydratie, hyperurikemie, dorst. Verwardheid, slaapstoornis, slaperigheid, verminderd libido, tremor, paresthesie, hypo-esthesie, migraine, voorbijgaande roodheid van het gezicht en hals, smaakverandering. Conjunctivitis, abnormaal zicht, traanklierafwijking, pijn in het oog. Vertigo, tinnitus. Palpitaties, tachycardie, hypertensie. Epistaxis, ademhalingsstoornis, nasale congestie, rinorroe, droge hoest. Ulceratieve stomatitis, glossitis, gingivitis, constipatie, dunne stoelgang, hepatomegalie. Psoriasis (nieuw of verergerd), maculopapuleuze of erythemateuze huiduitslag, eczeem. Artritis. Frequent urineren. Amenorroe, dysmenorroe, menorragie, menstruatiestoornis, vaginale aandoening, pijnlijke borsten.

Soms (0,1-1%): bacteriële infectie. Perifere neuropathie.

Zelden (0,01-0,1%): pneumonie, sepsis. Zelfmoordgedachten. Retinale bloeding, retinopathieën (met inbegrip van maculair oedeem), obstructie van de retinale arterie of ader, neuritis optica, papiloedeem, verlies van gezichtsscherpte of gezichtsveld, wattenachtige vlekken op de retina. Cardiomyopathie.

Zeer zelden < 0,01%): aplastische anemie. Diabetes, verergerde diabetes, hyperglykemie, hypertriglyceridemie, verhoogde eetlust. (Poging tot) zelfmoord, agressief gedrag (soms gericht op anderen), psychose. Cerebrovasculaire hemorragie, cerebrovasculaire ischemie, convulsies, verminderd bewustzijn, encefalopathie, gehoorverlies, gehoorstoornis. Longinfiltraten, pneumonitis. Pancreatitis, ischemische colitis, ulceratieve colitis, bloedend tandvlees. Hepatotoxiciteit (soms met dodelijke afloop). Perifere ischemie, cardiale ischemie, myocardinfarct. Sarcoïdose of verergering ervan. Stevens-Johnsonsyndroom, toxische epidermale necrolyse, multiform erytheem. Rabdomyolyse, myositis, beenkrampen. Nierfalen, nierinsufficiëntie, nefrotisch syndroom.

Verder zijn gemeld: ’pure red cell aplasia’, idiopathische trombocytopenische purpura, trombotische trombocytopenische purpura, systemische lupus erythematodes, vasculitis, reumatoïde artritis (nieuw of verergerd), syndroom van Vogt-Koyanagi-Harada, urticaria, angio-oedeem, bronchoconstrictie, anafylaxie, verandering van de psychische toestand, bipolaire stoornis, manie, mononeuropathieën, coma.

Bij kinderen en adolescenten zijn vaker gemeld: afwijkingen op de injectieplaats, koorts, anorexie, braken, emotionele labiliteit, zelfmoordgedachten, zelfmoordpoging. Verder is groeivermindering een punt van zorg.

Interacties

De combinatie met telbivudine is gecontra-indiceerd vanwege een vergroot risico van ontwikkeling van perifere neuropathie.

Bij gelijktijdig gebruik van interferon α-2b in combinatie met ribavirine en cART neemt het risico van leverdecompensatie en lactaatacidose toe bij patiënten met HCV-HIV co-infectie en gevorderde cirrose.

Combinatie met andere chemotherapeutische middelen (bv. cytarabine, cyclofosfamide, doxorubicine, teniposide) kan tot meer kans op (ernstige) bijwerkingen leiden (de meest voorkomende levensbedreigende of fatale bijwerkingen zijn mucositis, diarree, neutropenie, nierinsufficiëntie en verstoring van het elektrolytenevenwicht).

Longinfiltraten, pneumonitis en pneumonie (soms met fatale afloop) worden zelden gemeld bij behandeling met interferon α, deze aandoeningen worden echter vaker gemeld bij combinatie met sho-saiko-to, een Chinees kruidenmiddel.

Wees voorzichtig bij gelijktijdig gebruik van andere myelosuppressieve middelen, opioïden, hypnotica of sedativa.

Interferon α kan de plasmaconcentratie van theofylline verhogen door beïnvloeding van de oxidatieve metabolisering.

Zwangerschap

Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Bij dieren alleen in zeer hoge doses aanwijzingen voor schadelijkheid (bij resusapen (Macaca rhesus) vruchtafdrijvende effecten).
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken.
Overig: Interferon kan de vruchtbaarheid verminderen. Vruchtbare vrouwen dienen tijdens de behandeling doeltreffende anticonceptiemaatregelen te nemen; bij vruchtbare mannen dient het met voorzichtigheid te worden toegediend. De combinatie met ribavirine is gecontra-indiceerd tijdens de zwangerschap, zie ook ribavirine#zwangerschap.

Lactatie

Overgang in de moedermelk: Onbekend. Een nadelig effect bij de zuigeling kan niet worden uitgesloten.
Advies: Het geven van borstvoeding wordt ontraden.

Contra-indicaties

  • ernstige bestaande hartaandoeningen (zoals niet-gecontroleerde congestieve hartinsufficiëntie, recent myocardinfarct of ernstige ritmestoornissen);
  • ernstig gestoorde lever- of nierfunctie (incl. t.g.v. metastasen);
  • chronische hepatitis met gevorderde gedecompenseerde aandoening van de lever of levercirrose;
  • chronische hepatitis bij patiënten die recent werden behandeld of onder behandeling zijn met immunosuppressiva, uitgezonderd die patiënten bij wie de therapie met steroïden in korte periode wordt afgebouwd;
  • auto-immuunhepatitis, voorgeschiedenis van auto-immune aandoeningen, getransplanteerden onder immunosuppressie;
  • epilepsie en/of gestoorde functie van het centrale zenuwstelsel;
  • schildklieraandoeningen (tenzij onder controle met een conventionele behandeling);
  • kinderen en adolescenten met een ernstige psychiatrische stoornis, met name ernstige depressie, zelfmoordgedachten of zelfmoordpogingen in de anamnese.

Zie in geval van combinatietherapie met ribavirine ook de rubriek Zwangerschap. Zie verder ook Interacties.

Waarschuwingen

Wees voorzichtig bij een verzwakte klinische conditie (bv. chronisch obstructieve longaandoeningen en/of diabetes mellitus vatbaar voor ketoacidose), stollingsstoornissen, ernstige myelosuppressie en bij reeds bestaande psoriasis of sarcoïdose.

Neuropsychiatrische stoornissen: depressie en suïcidaal gedrag is waargenomen tijdens de behandeling met interferon α-2b tot 6 maanden na staken van de behandeling. Bij kinderen en adolescenten werd suïcidaal gedrag vaker waargenomen dan bij volwassenen. Patiënten nauwlettend volgen op tekenen en symptomen van psychiatrische stoornissen en bij aanhoudende of verergerende symptomen overwegen om de behandeling te stoppen en de patiënt te vervolgen, met psychiatrische interventie daar waar dit aangewezen is. Met HCV geïnfecteerde patiënten met een verslavingsproblematiek hebben meer kans op psychiatrische stoornissen of verergering hiervan; deze patiënten alleen met interferon α behandelen na zorgvuldige afweging en zonodig de patiënt tijdens én na de behandeling intensief begeleiden door middel van een interdisciplinaire aanpak (denk aan deskundige in de geestelijke gezondheidszorg, gespecialiseerde arts op gebied van verslavingsziekten).

Vóór de behandeling een standaard hematologiebeeld, elektrolyten, leverenzymen, eiwitspectrum, serumbilirubine en serumcreatinine bepalen en op gezette tijden herhalen. Bij de inductiebehandeling van maligne melanoom de leverfunctie, aantal witte bloedcellen en hun differentiatie wekelijks volgen en tijdens de onderhoudsfase maandelijks.

Cardiovasculaire aandoeningen: patiënten met een voorgeschiedenis van hartfalen, myocardinfarct en/of voorgaande of bestaande ritmestoornissen vereisen een nauwgezette controle. Bij hartaandoeningen en/of een gevorderd stadium van kanker routinematig een ECG maken.

Voldoende vloeistof toedienen, daar hypotensie gerelateerd aan vochtdepletie is waargenomen.

Pulmonale aandoeningen: bij koorts, hoest, dyspneu of andere respiratoire symptomen een X-thorax maken; bij tekenen van longinfiltratie de patiënt nauwkeurig volgen en zo nodig de behandeling staken.

Bij lichte tot matige nier-, lever- of beenmergfunctiestoornissen deze tijdens behandeling nauwgezet controleren.

Leverfunctie, tijdens de behandeling: bij optreden van afwijkende leverfunctie deze nauwkeurig volgen, de behandeling staken bij verergering van de symptomen. Indien bij de behandeling van hepatitis de ALAT-waarde toeneemt tot ≥ 2× de beginwaarde, dan mag de behandeling worden voortgezet, tenzij symptomen van leverfalen optreden. Tijdens deze verhoging van ALAT, deze elke 2 weken bepalen, en tevens de protrombinetijd en de waarden alkalische fosfatase, albumine en bilirubine. Veranderingen in serumtransaminasewaarden worden gezien bij ongeveer de helft van de patiënten met chronisch actieve hepatitis B, dit duidt gewoonlijk op een verbetering.

Schildklierafwijkingen: voor chronische hepatitis C behandelde patiënten kunnen in zeldzame gevallen een schildklierafwijking ontwikkelen. Met conventionele therapie is deze onder controle te brengen. Vóór behandeling van chronische hepatitis C, de TSH-spiegels controleren en pas aan de behandeling beginnen als deze spiegels binnen de normale grenzen liggen. Indien tijdens de behandeling schildklierafwijkingen optreden, kan de behandeling worden voortgezet zolang de TSH-spiegels binnen de normale grenzen kunnen worden gehouden. Bij kinderen en adolescenten om de drie maanden controleren op tekenen van schildklierfunctiestoornissen.

Bij patiënten met chronische hepatitis B of C die tevens zijn geïnfecteerd met humaan immunodeficiëntievirus (HIV) of die hemodialyse ondergaan is de werkzaamheid niet aangetoond.

Oogafwijkingen: bij optreden van visusstoornissen of andere oftalmologische symptomen tijdens de behandeling, is een oogonderzoek aangewezen. Periodiek oogonderzoek uitvoeren bij afwijkingen die samen kunnen hangen met retinopathie (diabetes mellitus of retinopathie).

Mondhygiëne: een droge mond kan schadelijke effecten hebben op tanden en slijmvliezen van de mond; dentale en periodontale stoornissen kunnen zo leiden tot tandverlies. Patiënten tweemaal per dag de tanden laten poetsen en regelmatig een tandonderzoek laten uitvoeren. Na braken de mond grondig spoelen.

Overgevoeligheid: Bij optreden van acute overgevoeligheidsreacties de behandeling staken.

Kinderen: De ervaring bij patiënten jonger dan 18 jaar is beperkt. Waar mogelijk kinderen ná de puberale groeispurt behandelen voor hepatitis C, omdat in combinatie met ribavirine gewichtsverlies en groeiremming vaak vóórkomen. Bij behandeling wordt aanbevolen de groei te volgen.

Auto-immuunstoornissen: bij aanleg voor het ontwikkelen van auto-immuunstoornissen kunnen tijdens behandeling frequenter klinische manifestaties van auto-immuunziekten optreden door de ontwikkeling van verschillende auto-antilichamen. Preliminaire gegevens suggereren een verband tussen gebruik interferon α en een verhoogde afstoting van (lever- en nier)transplantaten.

Overdosering

Therapie
symptomatisch. Er is geen specifiek antidotum.

Neem voor informatie over een vergiftiging met interferon alfa-2b contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.

Eigenschappen

Eiwit bestaande uit 165 aminozuren, bereid via recombinant DNA-technologie, waarbij gebruik is gemaakt van een genetisch gemanipuleerde Escherichia coli-stam. Interferon gaat een specifieke binding aan met receptoren op de celmembraan. Men veronderstelt dat een complexe reeks intracellulaire reacties, althans gedeeltelijk, verantwoordelijk is voor de onderdrukking van virusreplicatie in virusgeïnfecteerde cellen, celproliferatie en immunomodulerende activiteiten, zoals verhoging van de fagocytose door macrofagen en toename van de specifieke cytotoxiciteit van lymfocyten voor target-cellen.

Kinetische gegevens

T max3–12 uur na lage doses, 6–8 uur na hoge doses.
Metaboliseringin de nieren.
T 1/2els.c. 2–3 uur, i.m. 6–7 uur, met grote interindividuele verschillen.