Peginterferon alfa-2b

Publish

Samenstelling

Pegintron Merck Sharp & Dohme bv

Toedieningsvorm
Poeder voor injectievloeistof
Sterkte
50 microg
Verpakkingsvorm
’clearklick’ pen 0,5 ml; + solvens 0,5 ml
Toedieningsvorm
Poeder voor injectievloeistof
Sterkte
80 microg
Verpakkingsvorm
’clearklick’ pen 0,5 ml; + solvens 0,5 ml
Toedieningsvorm
Poeder voor injectievloeistof
Sterkte
100 microg
Verpakkingsvorm
’clearklick’ pen 0,5 ml; + solvens 0,5 ml
Toedieningsvorm
Poeder voor injectievloeistof
Sterkte
120 microg
Verpakkingsvorm
’clearklick’ pen 0,5 ml; + solvens 0,5 ml
Toedieningsvorm
Poeder voor injectievloeistof
Sterkte
150 microg
Verpakkingsvorm
’clearklick’ pen 0,5 ml; + solvens 0,5 ml

Uitleg symbolen

XGVS Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS).
OTC Over the counter, dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. Aan de vergoeding van bepaalde zelfzorgmedicatie zijn nadere voorwaarden verbonden. Deze zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering.
2 Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. Deze voorwaarden kunnen betrekking hebben op de indicaties, de duur van de behandeling en het voorschrijven volgens een richtlijn/protocol.
MNT Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb.

peginterferon alfa-2b vergelijken met een ander geneesmiddel.

Advies

Bij de behandeling van chronische hepatitis C heeft een interferonvrije combinatie van direct werkende antivirale middelen (DAA’s) de voorkeur door het ontbreken van interferon gerelateerde bijwerkingen. De verwachting is dat op korte termijn meer studies worden gepubliceerd alsmede nieuwe antivirale middelen op de markt komen, waardoor de behandeling van chronische HCV in de nabije toekomst verder zal evolueren. Zie voorts bv. rubriek 4 (therapie-naïeve patiënten) en rubriek 5 (eerder behandelde patiënten) binnen de richtlijn Hepatitis C (PDF 2 MB, apr 2017).

Peginterferon α-2b komt alleen in aanmerking als monotherapie, in geval van een acute hepatitis C infectie (zonder HIV co-infectie).

Aan de vergoeding van peginterferon α-2b zijn voorwaarden verbonden, zie Regeling zorgverzekering, bijlage 2.

Indicaties

Tripeltherapie; in combinatie met ribavirine en boceprevir:

  • als behandeling van volwassenen met chronische hepatitis C genotype 1 met gecompenseerde leverzieke bij niet eerder behandelde patiënten óf bij wie eerdere therapie gefaald heeft.

Duotherapie; in combinatie met ribavirine:

  • als behandeling van volwassenen met chronische hepatitis C die positief zijn voor serum-HCV-RNA, met inbegrip van patiënten met een gecompenseerde levercirrose en/of co-infectie met HIV;
  • als behandeling van volwassenen met chronische hepatitis C die niet eerder zijn behandeld, met inbegrip van patiënten met een klinisch stabiele HIV-infectie;
  • bij dergelijke patiënten bij wie eerdere behandelingen met (peg)interferon α, eventueel in combinatie met ribavirine, faalden;
  • bij behandeling van niet eerder behandelde kinderen van 3 jaar en ouder met chronische hepatitis C, zonder leverdecompensatie én positief voor serum HCV-RNA.

Monotherapie:

  • bij volwassenen in geval van intolerantie of contra-indicatie voor ribavirine.

Dosering

Klap alles open Klap alles dicht

Chronische hepatitis C

Volwassenen (> 18 jaar):

Tripeltherapie met ribavirine én boceprevir: dosering peginterferon α-2b en ribavirine zoals hierboven, zie voor de boceprevirdosering, behandelduur en andere aanvullende informatie: boceprevir#doseringen.

Tripeltherapie, nierfunctiestoornissen: ribavirine niet toepassen bij een creatinineklaring < 50 ml/min. Indien combinatietherapie wordt toegepast bij patiënten met een verminderde nierfunctie; zorgvuldig controleren op anemie.

Duotherapie met ribavirine: s.c. 1,5 microg/kg lichaamsgewicht 1×/week. Ribavirine doseren in 2 doses (’s ochtends en ’s avonds met voedsel) op basis van het lichaamsgewicht: < 65 kg: 800 mg per dag; 65–80 kg: 1000 mg per dag; 81–105 kg: 1200 mg per dag; > 105 kg: 1400 mg per dag. Verder dosis van peginterferon α-2b en/of ribavirine aanpassen of de behandeling staken op geleide van laboratoriumwaarden zoals hemoglobine, witte bloedcellen, neutrofielen, bloedplaatjes, (in)directe bilirubine, creatine en ALAT/ASAT; zie hiervoor de officiële productinformatie CBG/EMA (rubriek 4.2, tabel 2a).

Zie voor de doseringsaanpassingen of dosisonderbrekingen bij de diverse toxiciteiten (hematologische, nefrologische en levertoxiciteit) en voor de behandelduur bij de diverse genotypen de officiële productinformatie van de EMA/CBG (rubriek 4.2).

Duur van de behandeling bij niet eerder behandelde patiënten: genotype 1 en 4: bij patiënten die in week 4 of week 12 geen niet-detecteerbaar HCV-RNA hebben bereikt is het onwaarschijnlijk dat zij aanhoudende virologische respons zullen ontwikkelen; overweeg de behandeling te beëindigen. Bij een niet-detecteerbaar HCV-RNA-niveau in behandelingsweek 12; de behandeling voortzetten gedurende (totaal) 48 weken. Indien in week 12 sprake is van een detecteerbaar niveau van HCV-RNA en als het niveau wel met ≥ 2 log is afgenomen ten op zichte van de uitgangssituatie; het HCV-RNA herbeoordelen in week 24; als er dan sprake is van niet-detecteerbaar HCV-RNA de behandeling volledig afmaken (in totaal 48 weken). Indien er dan nog steeds sprake is van een detecteerbaar HCV-RNA; overwegen de behandeling te beëindigen. Bij een lage virale belasting (< 600.000 IE/ml) bij aanvang en als het HCV-RNA niet-detecteerbaar is in week 4 en blijft in week 24, kan de behandeling eventueel op dat moment worden stopgezet, met in achtneming van meer kans op recidief. Genotype 2 en 3: de behandelduur is 24 weken. Bij HCV/HIV infectie, ongeacht het genotype: 48 weken.

Bij herbehandeling: indien het HCV-RNA niet-detecteerbaar is in behandelweek 12; de behandelduur is 48 weken; indien dan nog sprake is van detecteerbaar HCV-RNA is het onwaarschijnlijk dat aanhoudende virologische respons ontwikkelt zal worden na 48 weken behandeling. Herbehandeling met gepegyleerde interferon α-2b in combinatie met ribavirine gedurende langer dan 48 weken is niet onderzocht bij non-responders met genotype 1.

De dosis reduceren tot 1,0 microg/kg 1×/week bij aantal leukocyten < 1,5×109/l, aantal neutrofielen < 0,75×109/l of trombocyten < 50×109/l en bij een hemoglobineafname van ≥1,25 mmol/l tijdens om het even welke periode van 4 weken gedurende de behandeling indien sprake is van een stabiele hartziekte (dit laatste betreft een permanente dosisverlaging); indien na de 1e dosisverlaging nogmaals deze laboratoriumparameters worden gevonden; pas een 2e dosisverlaging toe naar 0,5 microg/kg 1×/week. De dosisreductie toepassen tot de bijwerkingen afnemen.

Stop tijdelijk met de combinatietherapie bij een hemoglobine < 5,3 mmol/l, (< 7,5 mmol/l na 4 weken met een al verlaagde dosis indien er sprake is van een stabiele hartziekte), leukocyten < 1,0×109/l, neutrofielen < 0,5×109/l of trombocyten < 25×109/l, direct bilirubine ≥ 2,5× ’upper limit of normal range’ (ULN), indirect bilirubine > 68 micromol/l (gedurende > 4 weken), creatinine > 177 micromol/l, ALAT en/of ASAT ≥ 2× uitgangswaarde of > 10× ULN.

Stop met ribavirine bij een creatinineklaring < 50 ml/min.

Monotherapie: s.c. 0,5 of 1 microg/kg lichaamsgewicht 1×/week gedurende ten minste zes maanden, indien in week 12 virologische respons wordt gezien. Op basis van prognostische factoren (bv. HCV genotype, leeftijd > 40 jaar, mannelijk geslacht, septale fibrose) eventueel voortzetten tot 1 jaar. Bij optreden van bijwerkingen de dosis terugbrengen tot de bijwerkingen afnemen. De dosis halveren bij aantal neutrofielen < 0,75×109/l of trombocyten < 50×109/l. De behandeling staken bij aantal neutrofielen < 0,5×109/l of trombocyten < 25×109/l.

Monotherapie, nierfunctiestoornissen: bij een matige nierfunctiestoornis (creatinineklaring 30–50 ml/min) de startdosis met 25% verminderen; bij een ernstige nierfunctiestoornis (creatinineklaring 15–29 ml/min) de startdosis met 50% verminderen. Er zijn geen gegevens bij patiënten met een creatinineklaring < 15 ml/min.

Kinderen ≥ 3 jaar:

Duotherapie met ribavirine: s.c. 60 microg/m² lichaamsoppervlak 1×/week, in combinatie met ribavirine oraal 15 mg/kg/dag in twee doses.

Duur van de behandeling bij niet eerder behandelde patiënten: genotype 1 en 4: de behandelduur is één jaar. Indien in week 12 geen virologische respons is opgetreden, is het zeer onwaarschijnlijk dat een aanhoudende virologische respons zal ontstaan; overweeg daarom de behandeling te beëindigen als het HCV-RNA in week 12 een daling < 2 log10 vertoont ten opzichte van de uitgangssituatie, of als in week 24 sprake is van detecteerbaar HCV-RNA. Genotype 2 en 3: de behandelduur is 24 weken.

De dosis reduceren tot 40 microg/m² 1×/week bij aantal leukocyten < 1,5 × 109/l, aantal neutrofielen < 0,75×109/l of trombocyten < 70×109/l; indien na de 1e dosisverlaging nogmaals deze laboratoriumparameters worden gevonden; pas een 2e dosisverlaging toe naar 20 microg/m² 1×/week. De dosisreductie toepassen tot de bijwerkingen afnemen.

Stop tijdelijk met de combinatietherapie bij een hemoglobine < 5,3 mmol/l, leukocyten < 1,0×109/l, neutrofielen < 0,5×109/l of trombocyten < 50×109/l, direct bilirubine ≥ 2,5× de ’upper limit of normale range’ (ULN), indirect bilirubine > 68 micromol/l (gedurende > 4 weken), creatinine > 177 micromol/l, ALAT en/of ASAT ≥ 2× uitgangswaarde of > 10× de ULN.

Stop met ribavirine bij een creatinineklaring < 50 ml/min.

De injectie subcutaan toedienen. Auto-injectie is mogelijk in passende gevallen.

Bijwerkingen

De vermelde bijwerkingen zijn gemeld bij peginterferon α-2b monotherapie óf in combinatie met ribavirine.

Zeer vaak (> 10%): anemie, neutropenie. Virale infectie, faryngitis, hoesten, dyspneu. Depressie, slapeloosheid, angst, verminderde concentratie, emotionele labiliteit, prikkelbaarheid. Hoofdpijn, duizeligheid. Droge mond, misselijkheid, braken, buikpijn, diarree, anorexie, gewichtsverlies. Alopecia, huiduitslag, jeuk, droge huid. Myalgie, artralgie, pijn in spieren en skelet. Vermoeidheid, asthenie, koorts, koude rillingen, griep-achtige symptomen. Ontsteking of reactie op de injectieplaats.

Vaak (1–10%): bacteriële infectie (waaronder sepsis), schimmelinfectie, influenza, herpes simplex infectie. Bovenste luchtweginfectie, bronchitis, sinusitis, otitis media, rinitis. Hemolytische anemie, leukopenie, trombocytopenie, lymfadenopathie. Hypothyreoïdie, hyperthyreoïdie, hypocalciëmie, hyperurikemie. Dorst, dehydratie, verhoogde eetlust. Agressief gedrag, gedragsstoornis, agitatie, nervositeit, slaperigheid, slaapstoornis, abnormaal dromen, verminderd libido, huilen. Amnesie, geheugenbeschadiging, apathie, aandachtsstoornis, verwardheid, tremor, ataxie, syncope, neuralgie, paresthesie, hypo-esthesie, hyperesthesie, hypertonie, migraine. Conjunctivitis, droge ogen, fotofobie, troebel zicht, traanklierafwijking, oogpijn. Gehoorstoornis/-verlies, tinnitus, vertigo. Palpitaties, tachycardie, hypotensie, hypertensie, voorbijgaande roodheid van het gezicht en hals. Dysfonie, bloedneus, ademhalingsstoornis, congestie van (lagere) luchtwegen, neus en sinus, rinorroe, keelpijn. Dyspepsie, gastro-oesofageale reflux, (ulceratieve) stomatitis, glossitis, glossodynie, cheilitis, gingivitis, bloedend tandvlees, smaakverandering, dunne ontlasting, constipatie, flatulentie, abdominale distensie, hemorroïden. Hepatomegalie, hyperbilirubinemie. Fotosensibilisatie, (verergering van) psoriasis, maculopapuleuze of erythemateuze huiduitslag, erytheem, urticaria, dermatitis, eczeem, acne, furunculose, nachtzweten, hyperhidrose, afwijkende haartextuur, nagelafwijking. Artritis, spierspasmen. Oedeem van het aangezicht of perifeer oedeem. Frequent urineren, abnormale urine. Menorragie, menstruatiestoornissen (waaronder amenorroe), aandoening van het ovarium, vaginale aandoening, pijnlijke borsten, seksuele disfunctie (niet gespecifieerd), prostatitis, erectiestoornis. Pijn op de borst malaise. Pijn op de injectieplaats.

Soms (0,1–1%): (poging tot) zelfmoord, zelfmoordgedachten, psychose, hallucinatie, paniekaanval. Myocardinfarct. Onderste luchtweginfectie. Pancreatitis. Diabetes mellitus, hypertriglyceridemie. Botpijn, spierzwakte. (Perifere) neuropathie. Exsudaten in de retina. Oorpijn. Infectie op de injectieplaats.

Zelden (0,01–0,1%): congestief hartfalen, cardiomyopathie, aritmie, pericarditis. Vasculitis. Rabdomyolyse, myositis, reumatoïde artritis. Nierfalen of -insufficiëntie. Ischemische colitis. Diabetische ketoacidose. Convulsies. Bipolaire stoornis. (Verergering van) sarcoïdose van de huid. Vasculitis. Verlies van gezichts-veld, macula-oedeem, retinale bloeding, retinopathie, occlusie van de retinale arterie of vene, neuritis optica, papiloedeem.

Zeer zelden (< 0,01%): CVA, encefalopathie. Interstitiële longziekte. Ulceratieve colitis. Aplastische anemie. Stevens-Johnsonsyndroom, toxische epidermale necrolyse, erythema multiforme. Necrose op de injectieplaats.

Verder zijn gemeld: anafylactische reacties, anafylactische shock, angio-oedeem. Pericardeffusie. ’Pure red cell aplasia’, idiopathische en trombotische trombocytopenische purpura, systemische lupus erythematodes. Longfibrose, pulmonale arteriële hypertensie. Verlamming van het aangezicht. Sereuze ablatio retinae. Manie, moordzuchtige ideeën. Pigmentatie van de tong.

Het Vogt-Koyanagi-Haradasyndroom (VKH of uveo-encefalitis) is gemeld bij patiënten met chronische hepatitis C die werden behandeld met interferon. Als het VKH-syndroom wordt vermoed, moet de antivirale therapie worden gestopt.

Bij kinderen (3–17 jaar) is aanzienlijke remming van de groei (> 15 percentiel daling in lengte-voor-leeftijdpercentiel) beschreven bij combinatietherapie, die in sommige gevallen irreversibel bleek; waar mogelijk behandelen na de puberale groeispurt. Over het algemeen komt het bijwerkingenprofiel overeen met dat van volwassenen. Bij kinderen komen koorts (80%), hoofdpijn (62%), neutropenie (33%), vermoeidheid, anorexie en erytheem op de injectieplaats (alle ca. 30%) erg vaak voor. Daarnaast zijn enkele bijwerkingen gezien die niet bij volwassen zijn beschreven zoals: ascariasis, enterobiasis, gastro-enteritis, psychomotorische hyperreactiviteit, jeuk aan het oog, conjunctiva hemorragie, huidexfoliatie, atopisch eczeem, huidverkleuring, spiercontracturen, proteïnurie, dysmenorroe. Verder komen op de injectieplaats bij hen voor: erytheem, jeuk, uitslag, droogheid, pijn en andere reacties. De antithyreoïde-antistof kan positief zijn.

Interacties

Combinatie met telbivudine is gecontra-indiceerd vanwege een toegenomen kans op perifere neuropathie.

Wees voorzichtig wanneer peginterferon α-2b wordt toegediend samen met geneesmiddelen die gemetaboliseerd worden door CYP2D6 en CYP2C8/9, vooral die met een nauw therapeutisch venster, zoals fenytoïne en flecaïnide, omdat deze enzymsystemen actiever kunnen worden; bij een prodrug betekent dit een verhoging van de werkzaamheid en in geval van eliminatiemetabolisme een verlaging van de werkzaamheid. Peginterferon α-2b kan de bloedspiegel van methadon verhogen; vooral bij een hoge methadondosis is QTc-tijd verlenging, ademhalingsdepressie en toegenomen sedatie mogelijk.

Combinatietherapie van peginterferon en ribavirine samen met zidovudine vermeerdert de kans op anemie, daarom is deze combinatie niet aanbevolen. Patiënten die gelijktijdig met HCV/HIV besmet zijn en combinatie antiretrovirale therapie (cART) krijgen, hebben meer kans op het ontwikkelen van lactaatacidose, hematologische afwijkingen en indien er sprake is van gevorderde levercirrose ook op leverdecompensatie en overlijden.

Zwangerschap

Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Bij dieren alleen in zeer hoge doses aanwijzingen voor schadelijkheid (bij resusapen (Macaca rhesus) vruchtafdrijvende effecten). Peginterferon α-2b wordt bij enkele deelindicaties echter ook gebruikt in combinatie met ribavirine. Zie daarom ook de informatie in de afzonderlijke preparaattekst van ribavirine#zwangerschap.
Advies: Gebruik ontraden. Het gebruik in combinatie met ribavirine is gecontra-indiceerd tijdens de zwangerschap in verband met significante teratogene en embryocide effecten.
Overige: Vruchtbare vrouwen dienen tijdens de behandeling doeltreffende anticonceptiemaatregelen te nemen. Vooral in combinatie met ribavirine geldt dat ook gedurende vier maanden (vrouwen) tot zeven maanden (bij mannen) ná de beëindiging van de behandeling de strikte anticonceptieve maatregelen nog van kracht zijn.

Lactatie

Overgang in de moedermelk: Onbekend. Een nadelig effect op de zuigeling kan niet worden uitgesloten.
Advies: Het geven van borstvoeding of het gebruik van dit geneesmiddel ontraden. Borstvoeding door vrouwen met een co-infectie met HIV wordt ontraden om het overdragen van HIV te voorkomen.

Contra-indicaties

  • een voorgeschiedenis van een ernstige, reeds bestaande hartziekte, met inbegrip van instabiele of ongecontroleerde hartziekte, tijdens de zes voorafgaande maanden;
  • ernstige verzwakkende medische toestand;
  • auto-immune hepatitis of een voorgeschiedenis van een auto-immuunziekte, ernstige leverstoornissen of een gedecompenseerde levercirrose;
  • patiënten die gelijktijdig met HIV besmet zijn én cirrose én een Child-Pughscore score van ≥ 6 hebben;
  • reeds bestaande schildklieraandoening tenzij deze aandoening onder controle kan worden gehouden met een klassieke behandeling;
  • epilepsie en/of stoornissen van het centraal zenuwstelsel;
  • overgevoeligheid voor interferonen;
  • bij kinderen en adolescenten: bestaande, of voorgeschiedenis van, een ernstige psychiatrische aandoening (vooral ernstige depressie, zelfmoordgedachten of zelfmoordpoging).

Indien sprake is van combinatietherapie:

Waarschuwingen

Wees voorzichtig bij een verzwakte klinische conditie (bv. chronisch obstructieve longaandoeningen en/of diabetes mellitus, vatbaar voor ketoacidose), cardiovasculaire stoornissen, stollingsstoornissen, ernstige myelosuppressie, reeds bestaande psoriasis en bij verslavingsproblematiek.

Vóór de behandeling: het bloedbeeld, elektrolyten, eiwitspectrum, TSH, leverenzymwaarden, serumbilirubine en -creatinine bepalen én na twee en vier weken en daarna op gezette tijden herhalen. Aanvaardbare uitgangswaarden voor het begin van de therapie zijn: trombocyten ≥ 100×109/l, neutrofielen ≥ 1,5×109/l, TSH-spiegel binnen de normaalwaarden. Bij matige tot ernstige nierfunctiestoornissen (incl. hemodialysepatiënten) en bij lichte tot matige lever- of beenmergfunctiestoornissen deze óók tijdens de behandeling nauwgezet controleren.

Neuropsychiatrische aandoeningen: patiënten met verslavingsproblematiek hebben meer kans op (verergering van) psychiatrische stoornissen. Beoordeel vóór aanvang van de behandeling mogelijk misbruik van andere stoffen en behandel afdoende voordat therapie met peginterferon wordt ingesteld. Vroegtijdige interventie bij ontwikkeling of terugkeer van psychiatrische stoornissen of verslaving wordt aanbevolen. Bij het optreden van ernstige effecten op het centrale zenuwstelsel (depressie, agressief gedrag, bipolaire stoornissen, manie, verwardheid, wijziging mentale toestand) geschikte therapie overwegen; indien de symptomen aanhouden of verergeren of indien zelfmoordgedachten of -pogingen worden vastgesteld, de behandeling stopzetten en de patiënt verder begeleiden. Genoemde symptomen kunnen ook nog na staken van de behandeling ontstaan, vooral tijdens de eerste zes maanden.

Oogafwijkingen: overweeg bij alle patiënten een oogonderzoek te doen voor aanvang van de behandeling. Bij optreden van visusstoornissen of andere oftalmologische symptomen tijdens de behandeling is onmiddellijk een volledig oogonderzoek aangewezen. Overweeg periodieke vervolgonderzoeken, vooral bij comorbiditeit die kan samenhangen met retinopathie, zoals diabetes mellitus en hypertensie.

Schildklierafwijkingen: Vóór behandeling de TSH-spiegels controleren en de peginterferon pas starten indien de TSH-spiegels met behulp van conventionele therapie binnen de normale grenzen liggen. Indien tijdens de behandeling schildklierafwijkingen optreden, behandeling voortzetten zolang de TSH-spiegels binnen de normale grenzen blijven. Kinderen en adolescenten iedere drie maanden controleren op tekenen van schildklierdisfunctie (bv. TSH) vanwege frequent optredende verhogingen van het TSH (ook daling onder de ondergrens van de normaalwaarden komt voor).

Leverfunctie tijdens de behandeling: bij optreden van afwijkende leverfunctie deze nauwkeurig volgen; dosisreductie toepassen conform de voorschriften, zie Doseringen; de behandeling staken bij verergering van de symptomen. Als de ALAT-waarde toeneemt tot meer dan tweemaal de beginwaarde, mag behandeling worden voortgezet, tenzij symptomen van leverfalen optreden; daarom tijdens verhoging van ALAT, elke twee weken ALAT, protrombinetijd, alkalische fosfatase, albumine en bilirubine bepalen. Tijdens de behandeling is de kans op leverdecompensatie en overlijden verhoogd; bij verlenging van de stollingsparameters, wat kan wijzen op leverdecompensatie, de behandeling onderbreken. Patiënten met antiretrovirale en anti-hepatitis behandeling nauwlettend controleren, waaronder beoordeling van de Child-Pughscore, bij het optreden van leverdecompensatie de anti-hepatitis behandeling staken en de antiretrovirale therapie heroverwegen.

Nierfunctie tijdens de behandeling: bij matige tot ernstige nierfunctiestoornis (incl. hemodialysepatiënten) de patiënt tijdens de behandeling nauwgezet controleren. Bij vermindering van de nierfunctie tijdens de behandeling peginterferon α-2b stopzetten.

Cardiovasculaire en pulmonale aandoeningen: patiënten met een voorgeschiedenis van hartfalen, myocardinfarct en/of voorgaande of bestaande ritmestoornissen nauwgezet controleren. Bij hartaandoeningen routinematig een ECG maken; eventueel optredende (vooral supraventriculaire) ritmestoornissen reageren gewoonlijk op klassieke therapie, maar kunnen onderbreking van de therapie vereisen. Zorg voor ook voldoende hydratie, daar hypotensie gerelateerd aan vochtdepletie is waargenomen. Bij interferon α is pulmonale arteriële hypertensie gemeld, m.n. bij patiënten met risicofactoren zoals portale hypertensie, HIV-infectie en/of levercirrose; doorgaans treedt dit op na enkele maanden behandeling. Omdat ook hypertriglyceridemie wordt waargenomen, wordt aangeraden lipidenconcentraties te controleren. Bij koorts, hoest, dyspneu of andere respiratoire symptomen een X-thorax maken, bij tekenen van longinfiltratie de patiënt nauwkeurig volgen en zo nodig de behandeling staken; overweeg toediening van corticosteroïden.

Overgevoeligheid: bij optreden van acute overgevoeligheidsreacties (urticaria, angio-oedeem, bronchoconstrictie, anafylaxie) de behandeling onderbreken; bij voorbijgaande huiduitslag is (tijdelijke) stopzetting niet noodzakelijk.

Auto-immuunstoornissen: bij aanleg voor het ontwikkelen van auto-immuunstoornissen kunnen tijdens behandeling frequenter klinische manifestaties van auto-immuunziekten optreden door de ontwikkeling van verschillende auto-antilichamen. Bij ontstaan hiervan afwegen of de ingezette behandeling nog geïndiceerd is. Ook vorming van interferon-neutraliserende antilichamen komt voor.

Kinderen: gewichtsverlies en groeiremming komt vaak voor gedurende de therapie (welke tot in totaal 48 weken kan duren)bij kinderen van 3 tot 17 jaar. Circa 32% vertoont 5 jaar na de voltooiing van de combinatietherapie peginterferon/ribavirine een > 15 percentiel daling in lengte-voor-leeftijdpercentiel. Weeg het risico van behandelen af tegen de aandoening van het kind, zoals de mate van progressie van de ziekte en comorbiditeit die de ziekte negatief kan beïnvloeden (zoals HIV co-infectie) en prognostische factoren voor respons (zoals HCV genotype en de virale belasting). Waar mogelijk het kind behandelen na de puberale groeispurt, om het risico op remming van de groei te verminderen. Beperkte gegevens laten geen effect zien op de seksuele rijping.

Mondhygiëne: een droge mond kan schadelijke effecten hebben op tanden en de slijmvliezen van de mond; dentale en periodontale stoornissen kunnen zo leiden tot tandverlies. Patiënten tweemaal per dag de tanden laten poetsen en regelmatig een tandonderzoek laten uitvoeren. Bij braken de mond nadien grondig spoelen.

Bij patiënten die tevens zijn geïnfecteerd met HIV en hierbij een laag CD4-aantal hebben (< 200 cellen/microl) of die hemodialyse ondergaan is de werkzaamheid niet aangetoond. Er is geen ervaring met Pegintron bij personen die een orgaan getransplanteerd kregen. Er zijn gegevens die verhoogde afstotingskans van niertransplantaten suggereren bij gebruik van α-interferon. Ook afstoting van levertransplantaten komt hierbij voor. Lange-termijn onderhoudsbehandeling bij ’non-responders’ met gedecompenseerde cirrose door monotherapie is niet effectief (bij een dosis van 0,5 microg/kg/week).

Overdosering

Symptomen
over het algemeen overeenkomend met de beschreven bijwerkingen, echter de ernst kan toegenomen zijn.

Therapie
dialyse is niet zinvol. Er is geen specifiek antidotum beschikbaar.

Neem voor meer informatie over een vergiftiging met peginterferon α-2b contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.

Eigenschappen

Peginterferon α-2b bestaat uit interferon α-2b, covalent gebonden aan monomethoxypolyethyleenglycol. De werkzaamheid van peginterferon α-2b komt zeer waarschijnlijk voort uit het interferon α-2b-gedeelte. Interferon α-2b is een eiwit bestaande uit 165 aminozuren, bereid via recombinant DNA-technologie, waarbij gebruik is gemaakt van een genetisch gemanipuleerde Escherichia coli-stam. Interferon gaat een specifieke binding aan met receptoren op de celmembraan. Men veronderstelt dat een complexe reeks intracellulaire reacties, althans gedeeltelijk, verantwoordelijk is voor de onderdrukking van virusreplicatie in virusgeïnfecteerde cellen, celproliferatie en immunomodulerende activiteiten, zoals toename van de fagocytose door macrofagen en toename van de specifieke cytotoxiciteit van lymfocyten voor ’target’-cellen.

Kinetische gegevens

T maxs.c.: 15–44 uur.
V d1,0 l/kg.
OverigMaximale plasmaspiegel houdt 48–72 uur aan.
Eliminatieca. 30% via de nieren.
T 1/2elgem. 40 uur (standaarddeviatie: 13,3 uur).