Ribavirine

Publish

Samenstelling

Rebetol Medcor Pharmaceuticals

Toedieningsvorm
Capsule
Sterkte
200 mg

Ribavirine Capsules/Tabletten Diverse fabrikanten

Toedieningsvorm
Capsule
Sterkte
200 mg
Toedieningsvorm
Tablet, omhuld
Sterkte
200 mg, 400 mg

Uitleg symbolen

XGVS Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS).
OTC Over the counter, dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. Aan de vergoeding van bepaalde zelfzorgmedicatie zijn nadere voorwaarden verbonden. Deze zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering.
2 Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. Deze voorwaarden kunnen betrekking hebben op de indicaties, de duur van de behandeling en het voorschrijven volgens een richtlijn/protocol.
MNT Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb.

ribavirine vergelijken met een ander geneesmiddel.

Advies

Bij de behandeling van chronische hepatitis C heeft een interferonvrije combinatie van direct werkende antivirale middelen (DAA’s) de voorkeur door het ontbreken van interferon-gerelateerde bijwerkingen. Zie voorts bv. rubriek 4 (therapie-naïeve patiënten) en rubriek 5 (eerder behandelde patiënten) binnen de richtlijn hepatitis C (pdf, 2 MB, april 2017).

Thans inhoudelijk gedateerde eerder opgestelde adviezen behorende bij ribavirine en therapie met interferonen:

Toevoeging van ribavirine aan interferon α is zinvol bij bepaalde patiënten met chronische hepatitis C-infectie, met name bij patiënten die eerder hebben gereageerd op behandeling met alleen interferon α en die een recidief hebben gekregen. De behandelduur bedroeg toen interferonen nog voor de initiële therapie aan de orde waren in het algemeen 6 maanden, thans met de nieuwere, interferonvrije, therapieën is deze vaak 12 of 24 weken.

Initiële combinatietherapie komt in aanmerking bij patiënten die meer kans lopen op progressie van de ziekte (bv. ten minste 3 van de volgende risicofactoren: hepatitis C genotype 1, hoge virale belasting, fibrose stadium 2 of meer, leeftijd > 40 jaar en mannelijk geslacht). Voor dergelijke patiënten dient een verlenging van de behandelduur met 6 maanden te worden overwogen.

Ook met combinatietherapie zijn de resultaten matig. Zes maanden na afloop van de combinatietherapie is in het algemeen bij maximaal circa 40 procent voldoende onderdrukking van de virale belasting aanwezig.

Bij chronische hepatitis C genotype 1 bij nog niet behandelde patiënten en bij patiënten bij wie eerder behandeling met peginterferon α (PIA) en ribavirine (RBV) (PIA/RBV) heeft gefaald leidt de behandeling met boceprevir in combinatie met peginterferon α en ribavirine gedurende 48 weken frequenter tot virusklaring dan alleen PIA/RBV.

Indicaties

Dubbeltherapie: behandeling van chronische hepatitis C in combinatie met peginterferon α (2a of 2b) of interferon α (2a of 2b) bij:

  • Niet eerder behandelde patiënten:
    • in combinatie met peginterferon α of interferon α bij volwassenen zonder leverdecompensatie, met verhoogde waarden ALAT, die positief zijn voor viraal hepatitis C–ribonucleïnezuur (HCV–RNA).
    • In combinatie met peginterferon α ook bij volwassenen met gecompenseerde levercirrose en/of een co–infectie met een klinisch stabiele HIV-infectie.
    • Voor Rebetol tevens: in combinatie met peginterferon α-2b of interferon α-2b bij kinderen ≥ 3 jaar en adolescenten zonder leverdecompensatie, die positief zijn voor viraal hepatitis C–ribonucleïnezuur (HCV–RNA).
  • Eerder behandelde patiënten:
    • in combinatie met interferon α bij volwassenen, die vroeger hebben gereageerd op monotherapie met interferon α (met normalisatie van de ALAT–waarden aan het einde van de behandeling), maar die vervolgens een recidief doormaakten.
    • In combinatie met peginterferon α bij volwassenen, die niet reageerden op eerdere behandeling met interferon α (gepegyleerd of niet–gepegyleerd) als monotherapie of in combinatie met ribavirine.

Tripeltherapie (Rebetol): behandeling van chronische hepatitis C genotype 1 in combinatie met peginterferon α-2b en boceprevir bij volwassenen met gecompenseerde leverziekte die niet eerder behandeld zijn of bij wie eerdere therapie gefaald heeft.

Dosering

Zie voor aanvullende informatie over de doseringen ook de preparaatteksten van interferon alfa 2a#doseringen, peginterferon alfa 2a#doseringen, interferon alfa 2b#doseringen en peginterferon alfa 2b#doseringen.

Klap alles open Klap alles dicht

Chronische hepatitis C, in combinatie met interferon α–2a:

Volwassenen:

Op basis van lichaamsgewicht: < 75 kg: 400 mg ’s morgens en 600 mg ’s avonds; ≥ 75 kg 600 mg ’s morgens en 600 mg ’s avonds. Behandelduur: bij HCV genotype 1: 48 weken. Behandelduur bij HCV genotype anders dan 1: ten minste 6 mnd., eventueel verlengen tot 48 weken afhankelijk van prognostische factoren zoals hoge ’viral load’ (> 800.000 IE/ml) bij start van de behandeling, mannelijk geslacht, leeftijd > 40 j. en bewezen ’bridging fibrosis’.

Bij ernstige bijwerkingen of abnormale laboratoriumwaarden: de dosis van ribavirine en interferon α–2a aanpassen. De dosis ribavirine aanpassen tot 600 mg per dag (200 mg ’s morgens en 400 mg ’s avonds): bij daling van Hb-gehalte tot onder 6,2 mmol/l of een daling van het Hb-gehalte met 1,25 mmol/l of meer gedurende een periode van 4 weken behandeling bij patiënten met stabiele hartziekte in de anamnese. Indien de dosisaanpassingen onvoldoende effect sorteren ribavirine óf zowel ribavirine als interferon α–2a staken.

Chronische hepatitis C, in combinatie met peginterferon α–2a:

Volwassenen:

Bij HCV genotype 1 of 4: op basis van lichaamsgewicht: < 75 kg: 400 mg ’s morgens en 600 mg ’s avonds; ≥ 75 kg: 600 mg ’s morgens en 600 mg ’s avonds. Behandelduur: gedurende 48 weken. Bij HCV genotype 2 of 3: 400 mg ’s morgens en 400 mg ’s avonds. Behandelduur: gedurende 24 weken. Eventueel kan bij genotype 4 of bij genotype 1 met een lage ’viral load’ (≤ 800.000 IE/ml) bij start van de behandeling de behandelduur worden verkort tot 24 weken, indien in behandelweek 4 HCV RNA negatief is en daarna negatief blijft; er is dan echter meer kans op terugval. Het zelfde geldt voor een verkorte behandelduur tot 16 weken bij genotype 2 of 3 met een lage ’viral load’ bij start van de behandeling en een negatief HCV RNA in behandelweek 4 en in de weken daarna. Voor de behandeling van genotype 5 en 6 zijn weinig gegevens beschikbaar; een combinatietherapie met 1000/1200 mg ribavirine gedurende 48 weken wordt aanbevolen.

Gebruik bij reeds eerder behandelde patiënten: behandelduur 48 weken. Indien in behandelweek 12 HCV RNA detecteerbaar is, de behandeling staken. Bij patiënten met virus genotype 1, die niet reageerden op voorafgaande behandeling met de combinatie, de behandeling 72 weken aanhouden.

Gebruik bij HIV–HCV co–infectie: HCV genotype 1 en lichaamsgewicht < 75 kg 400 mg ’s morgens en 600 mg ’s avonds; HCV genotype 1 en lichaamsgewicht ≥ 75 kg 600 mg ’s morgens en 600 mg ’s avonds; andere genotypen 400 mg ’s morgens en 400 mg ’s avonds. Behandelduur: is 48 weken.

Bij ernstige bijwerkingen of abnormale laboratoriumwaarden: de dosis van ribavirine en peginterferon α–2a aanpassen. De dosis ribavirine aanpassen tot 600 mg per dag (200 mg ’s morgens en 400 mg ’s avonds): bij daling van Hb-gehalte tot onder 6,2 mmol/l of een daling van het Hb-gehalte met 1,25 mmol/l of meer gedurende een periode van 4 weken behandeling bij patiënten met stabiele hartziekte in de anamnese. Indien de dosisaanpassingen onvoldoende effect sorteren ribavirine óf zowel ribavirine als peginterferon α–2a staken.

Chronische hepatitis C, in combinatie met interferon α–2b:

Volwassenen:

Op basis van lichaamsgewicht: < 65 kg 400 mg ’s morgens en 400 mg ’s avonds; 65–80 kg 400 mg ’s morgens en 600 mg ’s avonds; 81–105 kg 600 mg ’s morgens en 600 mg ’s avonds; > 105 kg 600 mg ’s morgens en 800 mg ’s avonds. Behandelduur: ten minste 6 mnd. Daarna bij een negatieve HCV-RNA vervolgens nogmaals 6 mnd. bij patiënten met HCV genotype 1; bij andere genotypen op basis van andere prognostische factoren, zoals mannelijk geslacht, leeftijd > 40 j. en bewezen ’bridging fibrosis’, besluiten om al dan niet nogmaals 6 mnd. te behandelen.

Bij ernstige bijwerkingen of abnormale laboratoriumwaarden: de dosis van ribavirine en interferon α–2b aanpassen. Het wordt niet aanbevolen de dosis boceprevir te verlagen. De dosis ribavirine stapsgewijs aanpassen tot 600 mg per dag (200 mg ’s morgens en 400 mg ’s avonds): bij daling van Hb-gehalte tot onder 6,2 mmol/l of een daling van het Hb-gehalte met 1,25 mmol/l of meer gedurende een periode van 4 weken behandeling bij patiënten met stabiele hartziekte in de anamnese. Voorts als de indirecte bilirubine > 5 mg/dl. Indien de dosisaanpassingen onvoldoende effect sorteren ribavirine óf zowel ribavirine als interferon α–2b staken.

Chronische hepatitis C, in combinatie met peginterferon α–2b:

Volwassenen:

Op basis van lichaamsgewicht: < 65 kg: 400 mg ’s morgens en 400 mg ’s avonds; 65–80 kg 400 mg ’s morgens en 600 mg ’s avonds; 81–105 kg 600 mg ’s morgens en 600 mg ’s avonds; > 105 kg 600 mg ’s morgens en 800 mg ’s avonds. Behandelduur: 48 weken bij HCV genotype 1 en 4 en 24 weken bij HCV genotype 2 en 3. Bij genotype 1 met een detecteerbaar HCV RNA in behandelweek 12 én 24, overwegen de behandeling te staken. Eventueel kan bij genotype 1 met een lage ’viral load’ (≤ 600.000 IE/ml) bij start van de behandeling de behandelduur worden verkort tot 24 weken, indien in behandelweek 4 HCV RNA negatief is en daarna negatief blijft; er is echter meer kans op terugval. Zie voor bijkomende doseringsadviezen voor combinatie met peginterferon α–2b+boceprevir bij genotype 1 (tripeltherapie): boceprevir#doseringen.

Gebruik bij reeds eerder behandelde patiënten: Behandelduur: 48 weken. Indien in behandelweek 12 HCV RNA detecteerbaar is, overwegen de behandeling te staken.

Gebruik bij HIV–HCV co–infectie: Behandelduur: 48 weken ongeacht het genotype.

Bij ernstige bijwerkingen of abnormale laboratoriumwaarden: de dosis van ribavirine en peginterferon α–2b aanpassen. Het wordt niet aanbevolen de dosis boceprevir te verlagen. De dosis ribavirine stapsgewijs aanpassen tot 600 mg per dag (200 mg ’s morgens en 400 mg ’s avonds): bij daling van Hb-gehalte tot onder 6,2 mmol/l of een daling van het Hb-gehalte met 1,25 mmol/l of meer gedurende een periode van 4 weken behandeling bij patiënten met stabiele hartziekte in de anamnese. Voorts als de indirecte bilirubine > 5 mg/dl. Indien de dosisaanpassingen onvoldoende effect sorteren ribavirine of zowel ribavirine als peginterferon α–2b staken.

Chronische hepatitis C, in combinatie met elbasvir/grazoprevir:

Volwassenen:

In de klinische studies werd de dosis ribavirine gebaseerd op lichaamsgewicht: < 66 kg: 800 mg/dag; 66–80 kg: 1000 mg/dag; 81–105 kg: 1200 mg/dag; > 105 kg: 1400 mg/dag. Deze dosis werd, verdeeld over 2 aparte doses, met voedsel ingenomen. Behandelduur: HCV genotype 1a: 12 weken. Overweeg een duur van 16 weken en het toevoegen van ribavirine bij een HCV-RNA-niveau op baseline > 800.000 IE/ml en/of bij de aanwezigheid van specifieke NS5A-polymorfismen die minstens een vijfvoudige reductie in de activiteit van elbasvir veroorzaken, om de kans op het falen van de behandeling te verminderen. Genotype 1b: monotherapie gedurende 12 weken. Genotype 4: 12 weken. Overweeg een duur van 16 weken en het toevoegen van ribavirine bij een HCV-RNA-niveau op baseline > 800.000 IE/ml om de kans op het falen van de behandeling te verminderen.

Chronische hepatitis C bij kinderen:

Kinderen ≥ 3 jaar:

In combinatie met interferon α–2b of peginterferon α–2b; 15 mg/kg per dag. Dit is bij een lichaamsgewicht van 47–49 kg 200 mg ’s ochtends en 400 mg ’s avonds, 50–65 kg 400 mg ’s ochtends en 400 mg ’s avonds, > 65 kg dosering voor volwassenen aanhouden. Behandelduur: 1 jaar voor HCV genotype 1 of 4 en 24 weken voor HCV genotype 2 of 3. Bij genotype 1 of 4 met een detecteerbaar HCV RNA in behandelweek 12 én 24, de behandeling staken.

Bij ernstige bijwerkingen of abnormale laboratoriumwaarden: de dosis van ribavirine en (peg)interferon α–2b aanpassen. De dosis ribavirine stapsgewijs aanpassen tot 7,5 mg/kg/dag (i.c.m. interferon α–2b) of 8 mg/kg/dag (i.c.m. peginterferon α–2b) bij daling van Hb-gehalte tot onder 6,2 mmol/l of een daling van het Hb-gehalte met 1,25 mmol/l of meer gedurende een periode van 4 weken. Eenzelfde dosisaanpassing indien indirect bilirubine > 5 mg/dl.

De capsules en tabletten heel innemen met voedsel.

Bijwerkingen

Volwassenen: In combinatie met (peg)interferon α:

Zeer vaak (> 10%): anemie, neutropenie. Virale infectie zoals faryngitis. Anorexie, gewichtsverlies. Depressie, angst, emotionele labiliteit, slapeloosheid. Hoofdpijn, duizeligheid, verstoorde concentratie, droge mond. Misselijkheid, braken, diarree, buikpijn. Jeuk, droge huid, huiduitslag, alopecia. Dyspneu, hoest. Artralgie, myalgie. Asthenie, vermoeidheid, rigor, koorts.

Vaak (1–10%): hemolytische anemie, leukopenie, trombocytopenie, lymfadenopathie. Bacteriële infectie (waaronder sepsis), schimmelinfectie. Neoplasma. Agressief gedrag, agitatie, verwardheid, psychose, zelfmoordgedachte, abnormaal dromen, apathie, verminderd libido. Paresthesie, hypo–/hyperesthesie, tremor, geheugenverlies, syncope, migraine, smaakstoornis, ataxie, dysfonie. Visuele stoornis, droge ogen, oogirritatie, conjunctivitis, oogpijn. Vertigo, gehoorstoornis, oorsuizen, oorpijn. Dyspepsie, gastro–oesofageale reflux, stomatitis, mondulceratie, bloedend tandvlees, obstipatie, winderigheid. Hepatomegalie, geelzucht, hyperbilirubinemie. Erytheem, urticaria, dermatitis, eczeem, (verergering) psoriasis, acne, fotosensibilisatie, toegenomen transpiratie, afwijkende haartextuur, nagelafwijking. Hypo-/hypertensie, voorbijgaande roodheid van het gezicht en de hals, palpitatie, tachycardie, hartruis. Hypo–/hyperthyreoïdie. Bloedneus, congestie van de luchtwegen, toegenomen secretie van de bovenste luchtwegen, keelpijn. Artritis, spierspasmen, pijn in ledematen. Pijn op de borst, perifeer oedeem, dorst, malaise. Polyurie, pollakisurie. Amenorroe, dysmenorroe, menorragie, pijnlijke borsten. Erectiele disfunctie. Hyperglykemie, hyperurikemie, hypocalciëmie, dehydratie, dorst, toegenomen eetlust.

Soms (0,1–1%): overgevoeligheid. (Perifere) neuropathie. Paniekaanval, hallucinatie, zelfmoordpoging. Myocardinfarct. Gezichtsoedeem. Spierzwakte, botpijn. Pijn in de mond, pancreatitis. Diabetes mellitus, hypertriglyceridemie.

Zelden (0,01–0,1%): convulsie. Bipolaire stoornis. Aritmie, cardiomyopathie. Ischemische colitis. Vasculitis. Sarcoïdose, (verergering) reumatoïde artritis. Myositis, rabdomyolyse. Retinopathieën (waaronder macula oedeem, occlusie retinale arterie of vene), retinale bloeding, papiloedeem, neuritis optica. Nierinsufficiëntie, nierfalen.

Zeer zelden (< 0,01%): aplastische anemie. Polyneuropathie, encefalopathie, CVA. Cardiale ischemie, perifere ischemie. Longinfiltraten, interstitiële pneumonitis. Ulceratieve colitis. Hepatotoxiciteit. Nefrotisch syndroom. Ernstige overgevoeligheidsreacties zoals Stevens–Johnsonsyndroom, toxische epidermale necrolyse, erythema multiforme.

Verder zijn gemeld: ’pure red cell aplasie’, idiopathische of trombotische trombocytopenische purpura. Systemische lupus erythematodes, Vogt–Koyanagi–Haradasyndroom. Verlamming van het aangezicht. Sereuze netvliesloslating. Moordzuchtige ideeën, manie. Pericardiale effusie, pericarditis. Periodontale aandoening, dentale aandoening, pigmentatie van de tong. Afstoting lever- en niertransplantaat.

Kinderen: In combinatie met (peg)interferon α:

In grote lijnen zijn de bijwerkingen bij kinderen en adolescenten vergelijkbaar. Bij ca. 21% van de kinderen wordt echter een remming van de groei waargenomen die ook jaren na staken van de therapie (> 5 jaar) kan aanblijven; het risico van groeiremming is het grootst bij prepuberale kinderen. In combinatie met interferon α-2b worden bij deze leeftijdscategorie ook relatief vaker gezien: koorts, anorexie, braken, emotionele labiliteit, zelfmoordgedachten of pogingen daartoe (ca. 2%), verhoging TSH (tot 21%).

Interacties

Let op: iedere mogelijke interactie blijft mogelijk tot twee maanden (= ca. 5× de halfwaardetijd) na staken van de behandeling vanwege de lange halfwaardetijd.

Combinatie met NRTI’s zoals abacavir, didanosine en stavudine vermijden in verband met het risico van lactaatacidose; gevallen van mitochondriale toxiciteit, met name lactaatacidose en pancreatitis (sommige fataal), zijn gemeld.

Patiënten die met ribavirine en zidovudine worden behandeld, lopen meer kans om anemie te ontwikkelen; daarom gelijktijdig gebruik van ribavirine en zidovudine vermijden en indien mogelijk zidovudine vervangen bij reeds ingestelde patiënten. Ribavirine remt het metabolisme van azathioprine waardoor de kans op hematologische toxiciteit toeneemt; de combinatie vermijden.

Zwangerschap

Teratogenese: Bij de mens, onbekend. Bij dieren aanwijzingen voor schadelijkheid bij lage blootstellingen (malformaties van schedel, palatum, oog, kaak, ledematen, skelet en het maag–darmstelsel; verminderde overleving).
Advies: Gebruik is gecontra–indiceerd.
Overig: Therapie met ribavirine pas starten na een negatieve zwangerschapstest onmiddellijk voorafgaand aan de behandeling. Een vruchtbare vrouw of man dient twee adequate anticonceptieve maatregelen te nemen gedurende én tot ten minste vier maanden (vrouwen) of zeven maanden (mannen) na de therapie. Maandelijks routinezwangerschapstest uitvoeren tijdens deze periode. In dierstudies leidt ribavirine tot veranderingen in het sperma, ook in lage doses. Het is onbekend of ribavirine dat voorkomt in sperma, teratogene effecten zal uitoefenen op de fertilisatie van de eicel. Mannen van wie de partner zwanger is, dienen een condoom te gebruiken.

Lactatie

Overgang in de moedermelk: Onbekend. Een nadelig effect bij de zuigeling kan niet worden uitgesloten.
Advies: Gezien het bijwerkingenprofiel van ribavirine + (peg)interferon α-2b is het geven van borstvoeding gecontra–indiceerd.

Contra-indicaties

  • chronische nierinsufficiëntie (creatinineklaring < 50 ml/min, hemodialyse);
  • matige tot ernstige leverfunctiestoornissen (Child–Pughscore van 7–15);
  • comorbiditeit met HIV indien tevens een levercirrose bestaat en een Child–Pughscore van ≥ 6, behalve als de indirecte hyperbilirubinemie veroorzaakt wordt door geneesmiddelen zoals atazanavir en indinavir;
  • auto-immuun hepatitis of auto-immuunziekten (ook) in de voorgeschiedenis;
  • voorgeschiedenis van ernstige hartaandoeningen tijdens de afgelopen zes maanden;
  • hemoglobinopathieën;
  • reeds bestaande schildklieraandoening tenzij deze aandoening onder controle kan worden gehouden met een klassieke behandeling;
  • epilepsie en/of stoornissen van het centraal zenuwstelsel (alle vanwege de comedicatie met (peg)interferon α–2b);
  • ernstige, verzwakkende medische toestand;
  • bij kinderen en adolescenten tevens: ernstige psychiatrische stoornis (ook in de anamnese), met name ernstige depressie, zelfmoordgedachten of zelfmoordpoging.

Zie voor meer contra-indicaties de rubrieken Zwangerschap en Lactatie.

Waarschuwingen

Vóór beginnen van de behandeling standaard hematologische testen en ander bloedonderzoek (totaal en gedifferentieerd bloedbeeld (incl. bloedplaatjes), elektrolyten, serumcreatinine, leverfunctietesten, urinezuur) uitvoeren. Deze bepalingen ten minste herhalen na twee en vier weken behandeling en daarna periodiek of indien klinisch geïndiceerd. Tevens het HCV–RNA–gehalte periodiek bepalen.

Vóór behandeling en bij vermindering van gezichtsvermogen tijdens de behandeling een volledig oogonderzoek uitvoeren; bij nieuwe oogaandoeningen of bij verergering van bestaande oogaandoeningen, de behandeling van zowel ribavirine als interferon α staken.

Vóór behandeling bij kinderen en adolescenten TSH–waarden bepalen en pas behandelen indien deze liggen binnen de normale waarden; verder iedere drie maanden controleren op tekenen van schildklierdisfunctie.

Hoewel ribavirine niet direct cardiovasculaire effecten induceert, kan de anemie die kan optreden door het gebruik, leiden tot achteruitgang van de hartfunctie en/of exacerbatie van de symptomen van coronaire aandoeningen. Aangeraden wordt een elektrocardiogram te maken vóór en tijdens de behandeling; indien verslechtering optreedt, de toediening staken.

Ook bij optreden van acute overgevoeligheidsverschijnselen en bij ontwikkelen van leverdecompensatie (verlenging stollingsparameters) tijdens gebruik, de toediening van zowel ribavirine als (peg)interferon α onmiddellijk staken.

Bij optreden van psychiatrische reacties of afwijkingen van het centrale zenuwstelsel de patiënt nauwgezet vervolgen en zonodig een adequate psychiatrische behandeling instellen; bij persisteren of verergeren van de klachten, de behandeling van zowel ribavirine als (peg)interferon α staken. Bij patiënten met een verslavingsproblematiek is er meer kans op psychiatrische bijwerkingen.

De mogelijkheid van ontwikkeling van jicht nauwgezet volgen bij gepredisponeerde patiënten.

Bij comorbiditeit met HIV regelmatig controleren op mitochondriale toxiciteit en lactaatacidose (combinatie met NRTI’s), op hematologische toxiciteit (combinatie met cART) en op leverdecompensatie (combinatie met cART bij bestaande cirrose).

Vanwege bijwerkingen op tanden en tandvlees, de tanden tweemaal per dag grondig laten poetsen en regelmatig het gebit laten controleren; na braken de mond grondig laten spoelen.

In verband met het risico van (soms irreversibele) groeiremming kinderen en adolescenten indien mogelijk pas ná de groeispurt behandelen met ribavirine in combinatie met interferon α; de behandeling bij kinderen en adolescenten afwegen tegen de eigenschappen van de aandoening (zoals bewijs van progressie van de ziekte (in het bijzonder fibrose), comorbiditeit die de progressie van de ziekte negatief kan beïnvloeden, en prognostische factoren voor respons (HCV genotype en virale belasting).

De veiligheid en werkzaamheid bij kinderen < 3 jaar is niet vastgesteld.

Overdosering

Eigenschappen

Synthetisch nucleoside-analoog. Antiviraal middel dat (in-vitro) werkzaam is tegen diverse RNA- en DNA-virussen. Het mechanisme waardoor ribavirine, in combinatie met interferon α, effect heeft op het hepatitis C-virus is onbekend. Waargenomen zijn een depletie van de voorraden aan nucleotiden in de cellen, synthese van afwijkend mRNA en een remmend effect op viraal polymerase-activiteit. Monotherapie met ribavirine heeft geen effect op eliminatie van het hepatitis C-virus of op verbetering van de leverhistologie.

Kinetische gegevens

Resorptiesnel.
F45–65% (vanwege first-pass-effect), verhoogd bij gelijktijdige inname van een vetrijke maaltijd.
T maxca. 1–2 uur.
V dca. 64,3–71,4 l/kg.
Overighet grote distributievolume is toe te schrijven aan binding aan alle celtypen in het lichaam. Na herhaalde toediening volgt cumulatie in bloedplasma, waarbij overmaat aan ribavirine wordt opgeslagen in erytrocyten.
Metaboliseringvia reversibele fosforylering en via deribosylering en amidehydrolyse.
Eliminatievnl. met de urine, zowel ribavirine als de triazoolcarboxamide- en triazoolcarboxylzuurmetabolieten.
T 1/2el140–160 uur, na onderbreking van de toediening ca. 300 uur.