Buprenorfine

Publish

Samenstelling

Buprenorfine Pleisters Diverse fabrikanten

Toedieningsvorm
Pleister met gereguleerde afgifte voor 3 of voor 4 dagen
Sterkte
35 microg/uur
Verpakkingsvorm
25 cm²

Kan tevens sojaolie bevatten (16 mg).

Toedieningsvorm
Pleister met gereguleerde afgifte voor 3 of voor 4 dagen
Sterkte
52,5 microg/uur
Verpakkingsvorm
37,5 cm²

Kan tevens sojaolie bevatten (24 mg).

Toedieningsvorm
Pleister met gereguleerde afgifte voor 3 of voor 4 dagen
Sterkte
70 microg/uur
Verpakkingsvorm
50 cm²

Kan tevens sojaolie bevatten (32 mg).

Toedieningsvorm
Pleister met gereguleerde afgifte voor 7 dagen
Sterkte
5 microg/uur
Verpakkingsvorm
6,25 cm²
Toedieningsvorm
Pleister met gereguleerde afgifte voor 7 dagen
Sterkte
10 microg/uur
Verpakkingsvorm
12,5 cm²
Toedieningsvorm
Pleister met gereguleerde afgifte voor 7 dagen
Sterkte
15 microg/uur
Verpakkingsvorm
18,75 cm²
Toedieningsvorm
Pleister met gereguleerde afgifte voor 7 dagen
Sterkte
20 microg/uur
Verpakkingsvorm
25 cm²

BuTrans Mundipharma Pharmaceuticals bv

Toedieningsvorm
Pleister met gereguleerde afgifte voor 7 dagen
Sterkte
5 microg/uur
Verpakkingsvorm
6,25 cm²
Toedieningsvorm
Pleister met gereguleerde afgifte voor 7 dagen
Sterkte
10 microg/uur
Verpakkingsvorm
12,5 cm²
Toedieningsvorm
Pleister met gereguleerde afgifte voor 7 dagen
Sterkte
20 microg/uur
Verpakkingsvorm
25 cm²

Temgesic (als hydrochloride) Reckitt Benckiser Nederland bv

Toedieningsvorm
Injectievloeistof
Sterkte
0,3 mg/ml
Verpakkingsvorm
ampul 1 ml
Toedieningsvorm
Oromucosale tablet ’SL’
Sterkte
0,2 mg

Transtec Grünenthal bv

Toedieningsvorm
Pleister met gereguleerde afgifte voor 4 dagen
Sterkte
35 microg/uur
Verpakkingsvorm
25 cm²
Toedieningsvorm
Pleister met gereguleerde afgifte voor 4 dagen
Sterkte
52,5 microg/uur
Verpakkingsvorm
37,5 cm²
Toedieningsvorm
Pleister met gereguleerde afgifte voor 4 dagen
Sterkte
70 microg/uur
Verpakkingsvorm
50 cm²

Uitleg symbolen

XGVS Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS).
OTC Over the counter, dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. Aan de vergoeding van bepaalde zelfzorgmedicatie zijn nadere voorwaarden verbonden. Deze zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering.
2 Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. Deze voorwaarden kunnen betrekking hebben op de indicaties, de duur van de behandeling en het voorschrijven volgens een richtlijn/protocol.
MNT Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb.

buprenorfine vergelijken met een ander geneesmiddel.

Advies

Volg bij pijnbehandeling een stapsgewijze aanpak en ga bij onvoldoende pijnstilling, contra-indicaties of een specifieke indicatie over naar de volgende stap.

Begin met paracetamol. De volgende stap is een NSAID (diclofenac, ibuprofen of naproxen) eventueel in combinatie met paracetamol. De daaropvolgende stap is tramadol, bij voorkeur in combinatie met paracetamol of een NSAID. De volgende stap is een sterkwerkend opioïd, oraal (morfine) of transdermaal fentanylpleister), bij voorkeur in combinatie met paracetamol of een NSAID. De laatste medicamenteuze stap is subcutane of intraveneuze toediening van een sterkwerkend opioïd (morfine).

Bij pijn met een oncologische oorzaak wordt meestal gelijk met sterkwerkende opioïden gestart, bij voorkeur gecombineerd met paracetamol en/of een NSAID. Zorg bij doorbraakpijn dat, naast een effectieve onderhoudsbehandeling, ook snelwerkende pijnstilling als rescue-medicatie beschikbaar is (wees bedacht op het sterk verslavende effect). Neem eventueel contact op met het palliatieteam.

Het gebruik van buprenorfine in de eerstelijnszorg wordt afgeraden vanwege onvoldoende ervaring met dit middel en geen bewezen voordelen ten opzichte van morfine of fentanyl, en bovendien hogere kosten. (NHG standaard Pijn, herziene versie november 2016)

Offlabel: Voor de toepassing van de oromucosaal buprenorfine bij matige tot ernstige chronische pijn bij kanker is minder klinisch bewijs beschikbaar dan voor de pleister. Alleen bij slikproblemen (bv. door tumoren in het hoofd-/halsgebied) kan oromucosaal buprenorfine een alternatief vormen voor oraal morfine in lage dosering.

Indicaties

  • Injectie en oromucosale tablet: postoperatieve pijn bij niet-ambulante patiënten;
  • Offlabel: Oromucosale tablet: matige tot ernstige chronische pijn bij kanker;
  • 3–daagse pleister: matige tot ernstige chronische pijn bij kanker;
  • 3–daagse en 4-daagse pleister: ernstige chronische pijn die niet reageert op behandeling met een niet-opioïd;
  • 7-daagse pleister: matige chronische niet-maligne pijn als een opioïd vereist is, om adequate pijnstilling te bereiken.

Dosering

Klap alles open Klap alles dicht

Postoperatieve pijn:

Volwassenen:

Begindosering 0,3 mg–0,6 mg parenteraal (i.m. of langzaam i.v.) of 4 microg/kg lichaamsgewicht.

Zo nodig iedere 6–8 uur herhalen óf de behandeling voortzetten met 0,4 mg oromucosaal iedere 6 uur, indien mogelijk verlagen tot 0,2 mg iedere 6 uur.

Ouderen:

Oromucosaal: 0,2 mg 1–4×/dag.

Matige tot ernstige pijn bij kanker:

Volwassenen:

Transdermaal: 3–daagse pleister: bij nog niet met opioïden behandelde patiënten wordt up-titratie met oromucosale tabletten aanbevolen. Voor dosisbepaling geldt dat 0,4–0,8 mg oromucosaal overeenkomt met een 3–daagse pleister 35 microg/uur, 0,8–1,2 mg oromucosaal met 52,5 microg/uur, 1,2–1,6 mg oromucosaal met 70 microg/uur en 1,6–3,2 mg oromucosaal met 2 pleisters van 70 microg/uur. Begindosering 35 microg/uur, vervolgens individueel titreren tot voldoende analgetisch effect; max. 2 pleisters tegelijk aanbrengen. Bij overschakeling van orale of parenterale opioïden kan bij behandeling met een opioïd in een dosering die overeenkomt met 120 mg morfine oraal/dag worden gestart met 52,5 microg/uur. Voorgaande pijnstilling gedurende de eerste 12 uur van het gebruik van de pleister voortzetten. Tijdens titratie moet voldoende aanvullende snelwerkende pijnmedicatie beschikbaar zijn totdat het analgetisch effect van de pleister is bereikt. De pleister na uiterlijk 72 uur vervangen.

Offlabel: oromucosaal: 0,2–0,4 mg 3–4×/dag.

Matige chronische niet-maligne pijn:

Volwassenen (incl. ouderen):

Transdermaal: 7-daagse pleister: begindosering 5 microg/uur; de eerste 3 dagen de dosering niet verhogen omdat na 3 dagen het maximale effect wordt bereikt. Daarna titreren op basis van analgetische respons en behoefte aan aanvullende pijnmedicatie. De dosis kan worden verhoogd door de pleister te vervangen door een grotere pleister of een combinatie van twee pleisters, tot een maximum van 40 microg/uur (2 pleisters van 20 microg/uur). Tijdens start en titratie zo nodig aanvullende kortwerkende pijnmedicatie gebruiken totdat het analgetisch effect van de pleister is bereikt. De pleister iedere zevende dag vervangen.

Ernstige chronische pijn:

Volwassenen:

Transdermaal: 4-daagse pleister: individueel. Begindosering bij nog niet met opioïden behandelde patiënten: 35 microg/uur, vervolgens individueel titreren tot voldoende analgetisch effect; max. 2 pleisters tegelijk aanbrengen. Bij patiënten die al opioïden ontvingen voor omrekening eerst de analgetische behoefte per 24 uur berekenen. Voor omrekening geldt bv. dat 30–60 mg oraal morfine/24 uur overeenkomt met ongeveer 1 pleister buprenorfine 35 microg/uur; 90 mg morfine met 52,5 microg/uur; 120 mg morfine met 70 microg/uur; en 240 mg morfine met 2 pleisters van 70 microg/uur; uit klinische ervaring blijkt dat bij overschakeling van orale of parenterale opioïden in een dosering die overeenkomt met 120 mg morfine oraal/dag of hoger kan worden gestart met buprenorfine 52.5 microg/uur of hoger. Voorgaande pijnstilling gedurende de eerste 12 uur van het gebruik van de pleister voortzetten. Tijdens titratie moet voldoende aanvullende snelwerkende pijnmedicatie beschikbaar zijn totdat het analgetisch effect van de pleister is bereikt. De pleister na uiterlijk 96 uur vervangen, bv. 2× per week op een vast tijdstip.

3–daagse pleister: bij nog niet met opioïden behandelde patiënten wordt up-titratie met oromucosale tabletten aanbevolen. Voor dosisbepaling geldt dat 0,4–0,8 mg oromucosaal overeenkomt met een 3–daagse pleister 35 microg/uur, 0,8–1,2 mg oromucosaal met 52,5 microg/uur, 1,2–1,6 mg oromucosaal met 70 microg/uur en 1,6–3,2 mg oromucosaal met 2 pleisters van 70 microg/uur. Begindosering 35 microg/uur, vervolgens individueel titreren tot voldoende analgetisch effect; max. 2 pleisters tegelijk aanbrengen. Bij overschakeling van orale of parenterale opioïden kan bij behandeling met een opioïd in een dosering die overeenkomt met 120 mg morfine oraal/dag worden gestart met 52.5 microg/uur. Voorgaande pijnstilling gedurende de eerste 12 uur van het gebruik van de pleister voortzetten. Tijdens titratie moet voldoende aanvullende snelwerkende pijnmedicatie beschikbaar zijn totdat het analgetisch effect van de pleister is bereikt. De pleister na uiterlijk 72 uur vervangen.

Tablet: onder de tong laten oplossen.

Pleister: aanbrengen op droge, niet-behaarde, niet-geïrriteerde en niet-bestraalde huid van het bovenlichaam, elke keer op een andere plek: bij de 3– en 4–daagse pleister de plek minstens een week overslaan; bij de 7–daagse pleister minstens 3–4 weken. Bij herhaalde toediening op dezelfde plek neemt de blootstelling aan buprenorfine aanzienlijk toe. De pleisters niet blootstellen aan overmatige warmte (bv. sauna). De pleisters niet doorknippen.

Pleister: na verwijdering van een buprenorfinepleister, een volgend opioïd pas na 24 uur toedienen.

Voor equivalente doseringen bij switchen van opioïd zie ook de rotatietabel in de groepstekst opioïden#toepasbaarheid.

Bijwerkingen

De frequentie en aard van de bijwerkingen kan verschillen per toedieningsvorm.

Met de injectievloeistof treden slaperigheid (bij ca. twee derde) en apathie (waardoor de postoperatieve herstelperiode kan zijn verlengd) het meest frequent op en met de pleisters zijn zeer vaak (> 10%): misselijkheid, erytheem en jeuk (vooral op toedieningsplaats) gemeld.

Vaak (1-10%): dyspneu. Braken, obstipatie, diarree, buikpijn, dyspepsie, anorexie, droge mond. Duizeligheid, hoofdpijn. Exantheem, zweten, huiduitslag, oedeem. Vermoeidheid, asthenie, sufheid.

Soms (0,1-1%): hypo- of hypertensie, syncope. Hoest. Urineretentie, urine-incontinentie, mictiestoornissen. Flatulentie. Verwardheid, depressie, slaapstoornissen, rusteloosheid, tremor. Spierzwakte, spierpijn, spierspasmen. Tinnitus, vertigo. Koorts, griepachtige verschijnselen, uitputting. Gewichtsverlies. Verhoogde ALAT-waarden.

Zelden (0,01-0,1%): opvliegers, dehydratie, circulatoire collaps. Zuurbranden, anorexie, dysgeusie, dysfagie, ileus, galkoliek, diverticulitis. Psychotomimetische effecten (hallucinaties, angst, nachtmerries), concentratiestoornissen, spraakstoornissen, gevoelloosheid, evenwichtsstoornissen, paresthesie. Libidoverlies, erectiestoornis. Droge huid, urticaria. Rinitis. Visusstoornissen, droge ogen, ooglid- en gezichtsoedeem.

Zeer zelden (< 0,01%): anafylactische shock. Tachycardie, palpitaties, angina pectoris. Hyperventilatie, hikken, kokhalzen, Ademhalingsdepressie kan optreden (vooral peri- en onmiddellijk postoperatief), verergering van astma. Stemmingsveranderingen, fasciculaties, smaaksstoornissen, miose. Oorpijn. Puisten, blaasjes. Thoracale pijn. Vertraagde overgevoeligheidsreacties met ontstekingsverschijnselen (bv. contacteczeem) kunnen optreden.

Verder zijn gemeld: convulsies. Neonataal opioïde onthoudingssyndroom.

Interacties

Gelijktijdig gebruik van alcohol, andere centraal depressieve stoffen (zoals anesthetica, antipsychotica, anxiolytica, hypnotica en sedativa) en cimetidine kan de depressieve werking op het centrale zenuwstelsel versterken (meer kans op ademhalingsdepressie, versterkte sedering).

Bij gelijktijdig gebruik van sommige morfinomimetica (fentanyl, methadon, oxycodon, pethidine en tramadol) met MAO-remmers neemt de kans op een serotonerg syndroom toe; daarom wordt gebruik van een morfinomimeticum afgeraden tijdens of binnen 2 weken na behandeling met een MAO-remmer.

Buprenorfine wordt voor ca. 30% gemetaboliseerd door CYP3A4; krachtige remmers van CYP3A4 zoals ketoconazol en proteaseremmers als indinavir en ritonavir kunnen de plasmaspiegel van buprenorfine verhogen; dosisverlaging (of voorzichtig titreren) kan nodig zijn. Ook bij inductoren van CYP3A4 (bv. fenobarbital, fenytoïne, carbamazepine, oxcarbazepine, efavirenz, nevirapine, rifampicine, rifabutine, sint-janskruid) is voorzichtigheid geboden; het effect van buprenorfine kan afnemen.

Vermindering van de hepatische doorbloeding, bijvoorbeeld door halothaan, kan de eliminatie van buprenorfine door de lever vertragen.

Het effect van opiaatagonisten kan door buprenorfine worden verminderd. In het algemeen mag een volgend opioïd pas 24 uur na verwijderen van een buprenorfinepleister worden toegediend.

Zwangerschap

Buprenorfine passeert de placenta.
Teratogenese: Er zijn relatief weinig gegevens over gebruik van buprenorfine tijdens de zwangerschap bij de mens; deze laten geen toegenomen kans op congenitale afwijkingen zien. Bij dieren is reproductietoxiciteit aangetoond.
Farmacologisch effect: Bij toediening vlak voor de partus aan de moeder kan het ademhalingsdepressie bij de pasgeborene veroorzaken. Langdurig gebruik van buprenorfine kan leiden tot het neonataal opioïde onthoudingssyndroom.
Advies: Gebruik ontraden, tijdens de zwangerschap en bij vruchtbare vrouwen die geen adequate anticonceptie toepassen.

Lactatie

Overgang in de moedermelk: Ja.
Farmacologisch effect: kan ademhalingsdepressie veroorzaken bij de zuigeling.
Advies: Het gebruik van dit geneesmiddel of het geven van borstvoeding ontraden.

Contra-indicaties

  • acute ademhalingsdepressie, astma en chronisch obstructieve longziekten;
  • hersentrauma, verhoogde intracraniale druk;
  • delirium tremens;
  • myasthenia gravis;
  • opioïdverslaving;
  • injectievloeistof bij ernstige respiratoire en leverinsufficiëntie;
  • 3-daagse pleister: overgevoeligheid voor soja of pinda’s.

Waarschuwingen

De pleisters en de oromucosale tablet zijn niet geschikt voor bestrijding van acute postoperatieve pijn. Wees voorzichtig bij verzwakte patiënten, bij patiënten met cardiovasculaire aandoeningen, hypotensie, shock, aandoeningen aan de galwegen, cholelithiasis, pancreatitis, gestoorde leverfunctie, prostaathypertrofie, hypothyreoïdie, onbehandeld myxoedeem, bijnierschorsinsufficiëntie, hoofdletsel, alcoholisme, toxische psychose, convulsieve aandoeningen (buprenorfine kan de drempel voor convulsies verlagen), verminderde longfunctie en/of overmatige slijmvorming in de luchtwegen.

Buprenorfine kan ademhalingsdepressie veroorzaken, met name na intraveneuze toediening. Bij postoperatieve ademhalingsdepressie kan op geleide van de reactie naloxon i.v. worden toegediend.

Bij verminderde leverfunctie zorgvuldig controleren; buprenorfine wordt via de lever afgebroken.

Het gebruik kan leiden tot gewenning en afhankelijkheid, misbruik is mogelijk; vooral bij patiënten gevoelig voor verslaving is voorzichtigheid geboden. Na langdurig gebruik kan het optreden van ontwenningsverschijnselen niet worden uitgesloten; deze treden op vanaf 2 dagen tot 2 weken na staken.

De applicatieplaats van de pleisters niet blootstellen aan externe warmtebronnen. Bij koorts en verhoogde lichaamstemperatuur kan bij gebruik van de pleister de plasmaconcentratie toenemen. De pleisters niet herhaaldelijk op dezelfde plaats aanbrengen.

De veiligheid en werkzaamheid bij kinderen tot 18 jaar zijn niet vastgesteld.

Het gebruik kan leiden tot verminderd reactie- en concentratievermogen. Vele dagelijkse bezigheden (bv. autorijden) kunnen daarvan hinder ondervinden; bij de pleisters tot ten minste 24 uur na verwijdering.

Overdosering

Symptomen
ademhalingsdepressie, depressie van het centrale zenuwstelsel (van stupor tot coma), miose, misselijkheid en braken, hypothermie, bradycardie, hypotensie en shock.

Therapie
Het specifieke antidotum, de opioïd-antagonist naloxon, is slechts gedeeltelijk werkzaam; start met de gebruikelijke dosering maar een hogere dosering kan nodig zijn. Het intreden van het effect van naloxon kan met 30 min of meer vertraagd zijn.

Voor symptomen en behandeling zie ook: toxicologie.org.

Eigenschappen

Semisynthetische partiële opiaatagonist die zich aan μ- en κ- receptoren in de hersenen bindt, met agonistische werking op de μ-receptor en antagonistische op de κ-receptor. Werkt sterk analgetisch. Uit de pleisters komt buprenorfine gedurende de applicatieduur met een relatief constante snelheid vrij, die bepaald wordt door de polymeergebaseerde matrix en door diffusie van buprenorfine door de huidlagen. Werking: i.v. na 15–30 min, i.m./oromucosaal na 30–60 min. Werkingsduur: 6 uur. Bij transdermale toediening kan de werking pas na 24 uur worden beoordeeld. Dit preparaat valt onder de bepalingen van de Opiumwet in zijn volle omvang.

Kinetische gegevens

Overiguit de tablet wordt alleen na oromucosale opname een therapeutische bloedspiegel van buprenorfine gevonden en niet na gastro-intestinale opname.
Resorptiei.m. snel voor 40–90%; oromucosaal traag. De resorptie uit de pleisters neemt toe bij herhaald aanbrengen op dezelfde plaats en bij gebruik van externe warmtebronnen direct op de pleister.
F50–70%.
T maxmet de pleister gem. 30–80 uur.
V d6 l/kg (na i.v.-toediening).
Eiwitbinding96%.
Metaboliseringin de lever door glucuronidering en ca. 30% door CYP3A4.
Eliminatietwee derde onveranderd met de feces en eenderde als conjugaat met de urine.
T 1/2eloromucosale tablet 3–4 uur; 7-daagse pleister ca. 12 (10–24) uur, 4-daagse pleister ca. 30 (22–36) uur, 3–daagse pleister ca. 25 (24–27) uur (na verwijderen van de pleister door continue resorptie vanuit de huid).