Epirubicine

Publish

Samenstelling

Epirubicine Infusie-/injectievloeistof (hydrochloride) Diverse fabrikanten

Toedieningsvorm
Oplossing voor infusievloeistof
Sterkte
2 mg/ml
Verpakkingsvorm
flacon 5 ml, 10 ml, 25 ml, 50 ml, 100 ml
Toedieningsvorm
Oplossing voor injectie of intravesicaal gebruik
Sterkte
2 mg/ml
Verpakkingsvorm
flacon 5 ml, 25 ml, 50 ml, 100 ml

Een gedeelte van de generieke preparaten is naast injectie ook voor intravesicaal gebruik beschikbaar.

Farmorubicine RTU Cytosafe (hydrochloride) Pfizer bv

Toedieningsvorm
Oplossing voor infusievloeistof
Sterkte
2 mg/ml
Verpakkingsvorm
flacon 5 ml, 25 ml

Uitleg symbolen

XGVS Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS).
OTC Over the counter, dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. Aan de vergoeding van bepaalde zelfzorgmedicatie zijn nadere voorwaarden verbonden. Deze zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering.
2 Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. Deze voorwaarden kunnen betrekking hebben op de indicaties, de duur van de behandeling en het voorschrijven volgens een richtlijn/protocol.
MNT Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb.

epirubicine vergelijken met een ander geneesmiddel.

Advies

Zie voor de behandeling van de betreffende indicaties de geldende behandelrichtlijnen.

Indicaties

Als monotherapie of combinatiechemotherapie bij: acute leukemie, maligne lymfomen (Hodgkin- en non-Hodgkinlymfoom), mammacarcinoom, weke-delensarcoom en maagcarcinoom. Bij intravesicaal gebruik voor profylaxe van recidief van oppervlakkig blaascarcinoom na transurethrale resectie.

Dosering

Intraveneuze toediening: injectie in 3–5 min toedienen of via de slang van een snel lopend infuus, of infusie met een inloopduur tot 30 min. In verband met het risico van flebosclerose en (trombo)flebitis de aanbevolen toedieningsprocedures nauwgezet volgen. Intravesicale toediening: de instillatievloeistof gedurende 1 uur in de blaas houden, waarbij de patiënt nu en dan wordt gedraaid. Voorafgaand aan de instillatie dient de patiënt gedurende 12 uur niet te drinken om overmatige verdunning met urine te vermijden.

Klap alles open Klap alles dicht

Algemeen gebruiksvoorschrift

Volwassenen:

i.v. monotherapie 60–120 mg/m² lichaamsoppervlak in 1 dosis of verdeeld over 2–3 dagen elke 3–4 weken, veelal 75–90 mg/m² lichaamsoppervlak in 1 dosis of verdeeld over 2 dagen elke 3 weken.

i.v. combinatiechemotherapie 30–60 mg/m² lichaamsoppervlak.

Axillair noduspositief mammacarcinoom:

i.v. startdosering 100–120 mg/m² lichaamsoppervlak, als onderdeel van een adjuvante behandeling.

Hogedosistherapie bij mammacarcinoom:

i.v. monotherapie startdosering tot 135 mg/m² lichaamsoppervlak in 1 dosis of verdeeld over 3 dagen elke 3–4 weken.

i.v. combinatiechemotherapie startdosering tot 120 mg/m² lichaamsoppervlak op dag 1 elke 3–4 weken.

De kans op hartfalen neemt snel toe met een toenemende totale cumulatieve dosis van > 900 mg/m² lichaamsoppervlak. Bij patiënten die eerder zijn behandeld met verwante antracyclinen of die een bestraling van het mediastinale gebied kregen, treedt deze toegenomen kans bij lagere cumulatieve doses op.

Bij een matig verminderde leverfunctie (bilirubine 20–50 micromol/l of ASAT 2–4 × ULN) de dosis verminderen met 50%. Bij een ernstig verminderde leverfunctie (bilirubine > 50 micromol/l of ASAT > 4 × ULN) de dosis verminderen met 75%.

Bij een ernstig verminderde nierfunctie (serumcreatinine > 450 micromol/l), een verminderde beenmergfunctie of bij neoplastische beenmerginfiltratie een lagere startdosering kiezen.

Klap alles open Klap alles dicht

Profylaxe van recidief van blaascarcinoom:

intravesicaal de eerste 4 weken wekelijks een instillatie van 50 mg in 50 ml, vervolgens gedurende 11 maanden maandelijks een instillatie van 50 mg in 50 ml.

Bijwerkingen

Zeer vaak (> 10%): myelosuppressie (leukopenie, granulocytopenie, (febriele) neutropenie, anemie). Alopecia. Voorbijgaande roodkleuring van de urine.

Vaak (1-10%): infectie. Anorexie, dehydratie. Opvliegers. Mucositis, stomatitis, oesofagitis, misselijkheid, braken, diarree. Erytheem op de toedieningsplaats. Chemische (hemorragische) cystitis (na intravesicale toediening).

Soms (0,1-1%): trombocytopenie. (Trombo)flebitis, necrose.

Zelden (0,01-0,1%): acute lymfatische of myeloïde leukemie. Anafylaxie. Hyperurikemie. Duizeligheid, verwarring, depressie. Congestief hartfalen, cardiotoxiciteit (o.a. aritmie, ECG-veranderingen), ventriculaire tachycardie, bradycardie, AV-blok, bundeltakblok. Malaise, asthenie, koorts, koude rillingen. Urticaria. Amenorroe, azoöspermie. Veranderde transaminasespiegels.

Verder zijn gemeld: septische shock, sepsis, pneumonie, bloeding en hypoxie door myelosuppressie, shock, trombo-embolie, conjunctivitis, keratitis, huiduitslag, jeuk, erytheem, blozen, hyperpigmentatie van huid/nagels, fotosensibilisatie, ’radiation recall’-reactie, asymptomatische daling van de linkerventrikelejectiefractie (LVEF).

Interacties

De cardiotoxiciteit van epirubicine wordt versterkt door voorafgaande bestraling in het mediastinale gebied, bij voorafgaand of gelijktijdig gebruik van antracyclinederivaten (zoals doxorubicine, daunorubicine, idarubicine of mitoxantron) en andere middelen met een actieve of toxische werking op het hart. Met name indien die middelen een lange halfwaardetijd hebben, zoals bij trastuzumab waarbij 24 weken gewacht moet worden met starten van epirubicine na stopzetting van trastuzumab. (Voor)behandeling met geneesmiddelen die het beenmerg beïnvloeden zoals andere cytostatica, sulfonamiden, anti-retrovirale middelen of chlooramfenicol, kan de hematopoëse aanzienlijk verstoren. Het gebruik van cimetidine tijdens behandeling staken, omdat het de blootstelling aan epirubicine met 50% verhoogt. Paclitaxel dient 24 uur ná epirubicine te worden toegediend. Kinine kan de distributie van epirubicine versnellen. Interferon α-2b kan de eliminatiehalfwaardetijd en klaring van epirubicine verminderen. Inductoren van cytochroom P-450 (o.a. rifampicine, barbituraten) kunnen de werkzaamheid van epirubicine verminderen. Vanwege meer kans op infectie tijdens behandeling met epirubicine geen levende (verzwakte) vaccins toedienen; vaccinatie met geïnactiveerde vaccins kunnen minder effectief zijn.

Zwangerschap

Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Bij dieren schadelijk gebleken.
Farmacologisch effect: Epirubicine kan afwijkingen in chromosomen veroorzaken.
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken.
Overige: Kan bij een premenopauzale vrouw amenorroe of vroegtijdige menopauze veroorzaken. Een vruchtbare vrouw of man dient adequate anticonceptieve maatregelen te nemen gedurende én tot ten minste zes maanden na de therapie. Epirubicine kan tijdelijke of permanente onvruchtbaarheid veroorzaken. Raad een man daarom voorafgaand aan de behandeling aan om advies in te winnen over cryopreservatie van sperma.

Lactatie

Overgang in de moedermelk: Onbekend. Van andere antracyclinen is bekend dat zij overgaan in de moedermelk.
Advies: Gebruik is gecontra-indiceerd.

Contra-indicaties

Overgevoeligheid voor antracyclinen. Bij intraveneus gebruik: eerdere behandeling met een maximale cumulatieve dosis van epirubicine en/of andere antracyclinen zoals doxorubicine, daunorubicine, idarubicine of mitoxantron. Ernstige leverfunctiestoornis, acute systemische infectie, persisterende myelosuppressie, ernstige huidige of vroegere cardiale problemen (o.a. instabiele angina pectoris, ernstige aritmie, recent myocardinfarct en cardiomyopathie). Bij intravesicaal gebruik: invasieve blaastumor, urineweginfectie, hematurie.

Waarschuwingen

Vóór aanvang van de therapie dient de patiënt hersteld te zijn van eventuele ernstige bijwerkingen ten gevolge van eerdere cytotoxische behandelingen. Het bloedbeeld vóór en tijdens elke behandeling controleren in verband met beenmergremming, die ook na staken van de therapie nog kan optreden. Op grond hiervan kan onderbreking van de behandeling, dosisaanpassing of verlenging van het therapievrije interval nodig zijn. Cardiotoxiciteit is een risico van behandeling met antracyclinen en kan acuut of vertraagd (weken tot maanden na beëindiging van de behandeling) optreden. Vóór iedere behandeling de hartfunctie controleren (ECG, LVEF-bepaling door MUGA-scan of echo). Risicofactoren voor cardiotoxiciteit zijn een leeftijd jonger dan 15 of ouder dan 70 jaar, actieve of sluimerende hart– en vaatziekten, mediastinumbestraling, voorafgaande of gelijktijdige therapie met verwante antracyclinen of andere cardiotoxische middelen en een hoge cumulatieve dosis epirubicine. Staak de behandeling bij optreden van de eerste tekenen van cardiale insufficiëntie. De lever- en nierfunctie vóór en tijdens elke behandeling controleren. Ter preventie van hyperurikemie door tumorlysissyndroom maatregelen nemen ter voorkoming van stijging van de urinezuurspiegel (profylaxe met allopurinol, hydratie en alkaliseren van de urine). Secundaire leukemie, met of zonder preleukemische fase, is gemeld met een latentietijd van 1–3 jaar. De kans hierop is neemt toe bij hoge dosering of gelijktijdig gebruik van andere cytotoxische middelen of radiotherapie. Epirubicine is een zeer irritatieve stof: bij optreden van extravasatie de toediening onmiddellijk staken en het gebied rondom de injectieplaats gedurende 24 uur koelen. De patiënt hierna nauwgezet vervolgen, omdat nog enkele weken na de extravasatie weefselnecrose kan optreden. Epirubicine kan de urine rood verkleuren. Voor behandeling van vruchtbare mannen, zie zwangerschap.

Overdosering

Eigenschappen

Antracycline antibioticum met oncolytische werking. Epirubicine is een stereo-isomeer van doxorubicine. Het vormt complexen met DNA en remt daarmee de nucleïnezuursynthese en mitose.

Kinetische gegevens

OverigPasseert de bloed-hersenbarrière niet. Dringt snel in de cel door. Epirubicine heeft een relatief groot verdelingsvolume.
MetaboliseringUitgebreid in de lever, tot o.a. het werkzame epirubicinol.
Eliminatievnl. met de feces (40% in 72 uur in gal), 9–10% binnen 48 uur met de urine.
T 1/2ca. 40 uur, langer bij gestoorde leverfunctie.