Isoniazide/rifampicine

Publish

Samenstelling

Rifinah Sanofi-Aventis

Toedieningsvorm
Dragee ’300/150’

Bevat per dragee: rifampicine 300 mg, isoniazide 150 mg.

Uitleg symbolen

XGVS Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS).
OTC Over the counter, dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. Aan de vergoeding van bepaalde zelfzorgmedicatie zijn nadere voorwaarden verbonden. Deze zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering.
2 Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. Deze voorwaarden kunnen betrekking hebben op de indicaties, de duur van de behandeling en het voorschrijven volgens een richtlijn/protocol.
MNT Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb.

isoniazide/rifampicine vergelijken met een ander geneesmiddel.

Advies

De basistherapie bij tuberculose bestaat uit ten minste isoniazide en rifampicine. Indien de gewenste dosering voor isoniazide en rifampicine overeenkomt met die van de vaste combinatie, kan Rifinah – gezien de praktische voordelen van deze vaste combinatie – worden voorgeschreven. De Commissie adviseert bij het voorschrijven op het kostenaspect te letten.

Indicaties

  • Alle vormen van tuberculose, veroorzaakt door mycobacteriën die gevoelig zijn voor rifampicine en isoniazide.

Dosering

Rifampicine wordt bij normale gevoeligheid van Mycobacterium tuberculosis gegeven in combinatie met isoniazide, pyrazinamide en zonodig ethambutol tijdens de eerste fase van de behandeling (fase waarin de tuberkelbacillen worden gedood en symptomen en de besmettelijkheid van de patiënt verdwijnen) en in combinatie met isoniazide tijdens de vervolgfase. Naast een behandelschema met dagelijkse doses zijn eventueel ook nog schema’s met intermitterende doses beschikbaar zie het Handboek Tuberculose (pdf 2 MB, 2017, rubriek 5.3.1.

Met het combinatiepreparaat kan door de vaste dosis(verhouding) van beide componenten niet altijd goed gedoseerd worden bij kinderen van alle leeftijden en/of lichaamsgewichten. Doseer dan met de afzonderlijke preparaten.

Klap alles open Klap alles dicht

Alle vormen van tuberculose:

Volwassenen:

Volgens de fabrikant bij volwassenen ≥ 50 kg: 600+300 mg (=2 dragees van ’300/150’) eenmaal per dag. Bij een lichaamsgewicht < 50 kg: 450 mg rifampicine en 300 mg isoniazide 1×/dag toedienen als enkelvoudige preparaten (zie isoniazide#doseringen en rifampicine#doseringen).

De behandelduur is afhankelijk van de ernst van de ziekte en kán 9 maanden bedragen, zie voor meer details het Handboek Tuberculose (pdf 2 MB, 2017, rubriek 5.3.1.

Kinderen:

Volgens het Tuberculose Handboek 2016: voor kinderen > 25 kg lichaamsgewicht geldt: 10 mg/kg lichaamsgewicht rifampicine + 5 mg/kg isoniazide per dag; de maximale doseringen zijn: rifampicine 450 mg/dag (< 50 kg lichaamsgewicht) of 600 mg/dag (≥ 50 kg) en voor isoniazide 300 mg/dag.

Volgens het Tuberculose Handboek 2016: voor kinderen < 25 lichaamsgewicht geldt: 15 (range 10–20) mg/kg lichaamsgewicht rifampicine + 10 (range 7–15) mg/kg isoniazide per dag; max. rifampicine 600 mg/dag, en isoniazide 300 mg/dag; doseren met de afzonderlijke preparaten kan nodig zijn. Bij kinderen lichter dan 20 kg: altijd enkelvoudige preparaten toepassen zie isoniazide#doseringen en rifampicine#doseringen.

De behandelduur is afhankelijk van de ernst van de ziekte en kán tot 12 maanden bedragen, zie voor meer details het Handboek Tuberculose (pdf 2 MB, 2017, rubriek 5.3.1.

Bij leverfunctiestoornissen: rifampicine en isoniazide als afzonderlijke preparaten toedienen onder strenge controle. Indien beide goed worden verdragen kan, als de gewenste dosering hiermee kan worden gerealiseerd, worden overgegaan op de vaste combinatie.

Bij nierfunctiestoornissen: is een aanpassing van de dosering niet nodig bij een creatinineklaring > 25 ml/min. De toepassing bij ernstigere nierfunctiestoornissen (creatinineklaring < 25 ml/min) is gecontra-indiceerd wegens een verhoogde blootstelling aan isoniazide (met toename van bijwerkingen).

De dragees heel doorslikken met een half glas water en bij voorkeur 1 uur vóór of 2 uur ná de maaltijd innemen; bij optreden van maag-darmstoornissen kunnen de dragees ook dírect ná de maaltijd worden ingenomen.

Bijwerkingen

Vaak (1–10%): verhoogde transaminasewaarden.

Soms (0,1–1%): hepatitis; ernstig en soms fataal, vooral bij ouderen en alcoholisten; zelden voorkomend bij een leeftijd tot 20 jaar. Isoniazide-geïnduceerde hepatitis kan zich zelfs na vele maanden van behandeling ontwikkelen.

Zelden (0,01–0,1%): diffuse intravasale bloedstolling (DIS). Bijnierinsufficiëntie. Icterus, hepato-renaal syndroom. Convulsies, duizeligheid, hoofdpijn, slaperigheid, stupor, ataxie, optische neuritis en atrofie, toxische encefalopathie. (Toxische) psychose. Stoornissen in stemming, geheugen en cognitieve functies. Toxische epidermale necrolyse (TEN), DRESS-syndroom, pemfigoïde reactie, erythema multiforme, Stevens-Johnsonsyndroom (SJS).

Zeer zelden (< 0,01%): agranulocytose.

Verder zijn gemeld: anafylaxie. Hypotensie, shock. Vasculitis, lupus erythematodes (met pleuritis, pericarditis en artritis) en verwante aandoeningen. Dyspneu, piepende ademhaling, bronchospasmen, longbeschadiging (als gevolg van vasculitis). Urineretentie, glomerulonefritis, acuut nierfalen (als gevolg van vasculitis, interstitiële nefritis of tubulaire necrose). (Perifere) polyneuropathie (vaker voorkomend bij langzame acetyleerders). Droge mond, misselijkheid, braken, buikpijn, diarree, pseudomembraneuze colitis, verminderde eetlust. Pancreatitis. Spierzwakte, myopathie. Reumatisch syndroom met artralgie. Blozen, jeuk, exantheem, urticaria, acne, exfoliatieve dermatitis, pemfigus. Oedeem. Koorts. Menstruatiestoornissen. Anemie, (acute) hemolytische anemie, erytrocytaire aplasie, leukopenie, eosinofilie, (reversibele) trombocytopenie met/zonder purpura. Hersenbloedingen. Verstoring van het pyridoxine metabolisme, pellagra. Influenza-achtig syndroom met koorts, rillingen, hoofdpijn, duizeligheid, ataxie, spierzwakte en botpijn (veelal optredend tussen derde en zesde maand van de therapie). Voorts verkleuring van urine, zweet, speeksel, traanvocht en moedermelk.

Door verstoring van het levermetabolisme (isoniazide) van een aantal hormonen kunnen menstruatiestoornissen, gynaecomastie, syndroom van Cushing, pubertas praecox en hyperglykemie ontstaan. Diabetes mellitus kan moeilijker te reguleren zijn.

Interacties

De combinatie met andere tuberculostatica is mogelijk, combinatie met pyrazinamide vermeerdert wel de kans op bijwerkingen op de lever.

Interacties met rifampicine:

Rifampicine is de sterkste inductor van het cytochroom P450-systeem, vooral van CYP3A(4) en CYP2C subfamilies. Verder induceert rifampicine ook UDP-glucuronyltransferases. Deze inducerende effecten van rifampicine kunnen leiden tot subklinische plasmaspiegels van gelijktijdig gebruikte geneesmiddelen die voor hun eliminatie afhankelijk zijn van deze iso-enzymen met als gevolg een verminderd effect of zelfs verlies van effect. Bij een prodrug die juist geactiveerd wordt kan er sprake zijn van een toename aan bijwerkingen. De enzyminductie is binnen enkele dagen merkbaar, maximaal binnen ca. 10 dagen en neemt geleidelijk af, gedurende 2 of meer weken na het stoppen van de behandeling. Houdt hiermee rekening bij de combinatie met andere geneesmiddelen. Vanwege het bovenstaande is gelijktijdig gebruik van rifampicine met de volgende geneesmiddelen gecontra-indiceerd: voriconazol, proteaseremmers (met uitzondering van ritonavir bij een volledige dosering of 600 mg 2×/dag). Gelijktijdig gebruik wordt niet aanbevolen met o.a.: nevirapine, ritonavir (in lage doses als booster), simvastatine en systemisch toegediend ketoconazol (verlaging van de plasmaspiegel van zowel ketoconazol als rifampicine).

Bij gelijktijdig gebruik met veel andere geneesmiddelen kunnen speciale voorzorgen en/of aanpassing van de dosering nodig zijn; raadpleeg hiervoor altijd de betreffende preparaatteksten vóór het toepassen van de combinatie met rifampicine. Met name bij gelijktijdig gebruik van orale anticoagulantia (vitamine K-antagonisten), orale bloedglucoseverlagende middelen, ciclosporine, sirolimus, tacrolimus, cimetidine, carbamazepine, fenytoïne, benzodiazepinen, clozapine, haloperidol, tricyclische antidepressiva, methadon, morfine, efavirenz, kinidine, fluvastatine en moet hiermee rekening worden gehouden door eventuele aanpassing van de dosering van deze middelen. Ook bij gelijktijdig gebruik van β-blokkers, calciumantagonisten, digoxine, disopyramide, propafenon, diazepam, nitrazepam, chlooramfenicol, claritromycine, corticosteroïden, ketoconazol, itraconazol, en zidovudine moet rekening worden gehouden met een verminderde werking van deze middelen. Dit is echter geen volledige opsomming.

De betrouwbaarheid van systemische hormonale anticonceptiva kan verminderen; adviseer om over te stappen op andere anticonceptieve methoden.

Rifampicine kan de galuitscheiding vertragen van röntgencontrastmiddelen die voor galblaasonderzoek worden gebruikt.

Combinatie van rifampicine en halothaan kan de hepatotoxiciteit van beide geneesmiddelen vergroten; de combinatie vermijden.

Interacties met isoniazide:

Rifampicine, halothaan en ook aminosalicylzuur vermeerderen de kans op hepatotoxische reacties.

Gelijktijdige toediening met corticosteroïden kan de plasmaspiegels van isoniazide verlagen door verhoging van de metabole of renale klaring.

Isoniazide kan de plasmaspiegel van carbamazepine verhogen tot soms toxische waarden; bij gelijktijdig gebruik de plasmaspiegel van carbamazepine controleren en letten op eerste tekenen van carbamazepine-intoxicatie zoals hoofdpijn, ataxie, slaperigheid, verwardheid, wazig zien en braken. Ook de plasmaspiegel van fenytoïne kan stijgen; dit lijkt vooral van belang bij langzame acetyleerders. Omdat rifampicine de fenytoïneplasmaspiegel juist kan verlagen, is het effect bij gelijktijdige toediening van fenytoïne moeilijk in te schatten. Isoniazide verhoogt daarnaast ook de plasmaspiegel van theofylline, aanpassing van de theofyllinedosering kan nodig zijn.

Isoniazide heeft lichte tot matige MAO-remmende eigenschappen. Wees voorzichtig met het combineren met serotonerge geneesmiddelen (zoals serotonine heropname -remmers; bv. SSRI’s en SNRI’s) en controleer bij combinatie op tekenen van het serotoninesyndroom.

Voedsel met een hoog gehalte aan tyramine of histamine vermijden; door remming van monoamine-oxydase en diamine-oxidase kan voedsel dat tyramine (kaas, rode wijn) of histamine (bv. tonijn) bevat leiden tot hypertensie, tachycardie, hartkloppingen, hoofdpijn, overmatig blozen en misselijkheid.

Combinatie met disulfiram kan leiden tot coördinatiestoornissen en psychotische verschijnselen; de combinatie vermijden.

Aluminiumbevattende preparaten (antacida) kunnen de resorptie van isoniazide verminderen, daarom isoniazide 1 uur eerder innemen.

Zwangerschap

Isoniazide en rifampicine passeren de placenta. De serumconcentratie rifampicine van de foetus is ca. ⅓ van die van de moeder. Bij de geboorte is de serumconcentratie van isoniazide in de navelstreng tussen 0–66% van die in het maternale serum.
Teratogenese: Er zijn geen aanwijzigingen voor een verhoogde incidentie van aangeboren afwijkingen (isoniazide, rifampicine). Rifampicine is in hoge doses wel schadelijk gebleken in dierexperimenteel onderzoek (spina bifida, gespleten gehemelte).
Farmacologisch effect: isoniazide is hepatotoxisch voor de zwangere; rifampicine kan deze hepatotoxiciteit versterken.
Adviezen: Niet behandelen van tuberculose tijdens de zwangerschap is schadelijker voor moeder en kind (o.a. vroeggeboorte) dan wel behandelen. Vanwege meer kans op neuropathie bij de zwangere tevens pyridoxine (vitamine B6) geven: 20 mg 1×/dag. Isoniazide kan (voor zover bekend zonder gevaar, behoudens het bovenstaande) volgens voorschrift worden gebruikt. Bij gebruik van rifampicine tijdens de laatste weken van de zwangerschap kunnen zowel bij de moeder als bij de pasgeborene postnatale bloedingen optreden; behandeling met vitamine K kan nodig zijn (evt. parenteraal). Let op! bij afwezigheid van tekenen van een actieve tuberculose de profylactische toepassing van isoniazide zo mogelijk uitstellen tot na de zwangerschap.

Lactatie

Isoniazide en rifampicine gaan over in de moedermelk, in relatief grote en in kleine hoeveelheden respectievelijk.
Farmacologisch effect: Van beide zijn nooit nadelige effecten op de zuigeling gemeld.
Advies: Kan (voor zover bekend zonder gevaar) volgens voorschrift worden gebruikt. Volgens behandelrichtlijn NVALT: vanwege meer kans op neuropathie bij vrouwen die borstvoeding geven, tevens pyridoxine (vitamine B6) geven: 20 mg 1×/dag. Bij gebruik tijdens lactatie de zuigeling controleren op mogelijke bijwerkingen van isoniazide (m.n. hepatotoxiciteit en neurotoxiciteit). Borstvoeding door vrouwen met een co-infectie met HIV wordt wél ontraden; dit om het overdragen van HIV te voorkómen.
Overig: De borstvoeding kan rood verkleuren (door rifampicine).

Contra-indicaties

  • ernstige nierinsufficiëntie (creatinineklaring < 25 ml/min);
  • acute leverziekte (zoals icterus, virale hepatitis, symptomatische hepatitis (van andere oorsprong);
  • een voorgeschiedenis van door geneesmiddelen geïnduceerde hepatitis en acute leverziekten, ongeacht hun oorsprong;
  • acute porfyrie;
  • trombocytopenie of hemolytische anemie als gevolg van rifampicinetoediening in de voorgeschiedenis;
  • overgevoeligheid voor rifamycinen.

Zie voor meer contra-indicaties de rubriek Interacties.

Waarschuwingen

Wees voorzichtig bij epilepsie of andere neurologische aandoeningen (m.n perifere neuritis), bij alcoholisten, ondervoede patiënten, diabetes mellitus, een chronische leverziekte, en ook bij matig ernstige nierfunctiestoornissen (creatinineklaring 25–60 ml/min; toepassing bij een creatinineklaring < 25 ml/min is gecontra-indiceerd).

Vóór aanvang van de behandeling: leverenzymwaarden, bilirubine, serumcreatinine, volledige bloedwaarden en het aantal bloedplaatjes bepalen. Daarna ook regelmatig het bloedbeeld vervolgen.

Ten aanzien van de lever(functie: wees voorzichtig bij verminderde leverfunctie; bij deze patiënten tijdens de therapie wekelijks, of iedere 2 weken, ALAT en ASAT controleren en eventueel de rifampicinespiegel bepalen voor optimalisering van de dosis. Bij een normale leverfunctie stijgen de transaminasespiegels vaak gedurende de eerste weken van de behandeling tot boven de ULN; deze dalen meestal vanzelf gedurende de derde behandelmaand, zonder de behandeling te onderbreken. Voer ook leverfunctietesten uit als koorts, braken, geelzucht of andere verslechtering van de conditie van de patiënt daarna optreedt. Ook hyperbilirubinemie kan ontstaan, op cellulair niveau van de uitscheidingswegen van de lever, door competitie van rifampicine en bilirubine. Een matige toename van bilirubine en/of transaminasewaarden is op zichzelf geen indicatie om de behandeling te onderbreken; herhaal de leverfunctietesten en volg de trends van de waarden in relatie tot de klinische conditie van de patiënt. Onderbreking van de behandeling met isoniazide wordt aanbevolen bij icterus óf als de transaminasen 5× de ULN overschrijden óf als de transaminasen 3× de ULN overschrijden én er daarbij klachten zijn; terugtrekking van rifampicine wordt alleen aanbevolen als de leverfunctie niet terugkeert tot het normale niveau of de transaminasen 5× de ULN overschrijden. De toediening permanent staken bij ernstige of progressieve leverfunctiestoornissen. Indien de leverfunctie wel tot normaalwaarden is teruggekeerd, de leverfunctie dagelijks volgen totdat de onderhoudsbehandeling is bereikt; hierna gedurende twee weken wekelijks testen en daarna gedurende zes weken iedere twee weken. Hierna de leverfunctie periodiek volgen. De combinatie van rifampicine met isoniazide kan, met name bij langzame acetyleerders, de kans op hepatotoxische reacties doen toenemen; daarom bij bekende (extreem) langzame acetyleerders de twee afzonderlijke componenten toedienen. Instrueer de patiënt zich te melden bij voortekenen van hepatitis zoals misselijkheid, braken, anorexie, vermoeidheid, zwakte en malaise en staak hierbij, of bij signalen van hepatotoxiciteit, de behandeling.

Hersenbloedingen (al dan niet fataal), zijn gemeld na continueren/hervatten van de behandeling na het optreden van purpura.

Pyridoxineprofylaxe (vitamine B6; 20–50 mg per dag, bij kinderen 10 mg per dag) toepassen bij langzame acetyleerders, bij nierfunctiestoornissen, diabetici, ouderen, zwangeren (zie rubriek Zwangerschap), tijdens lactatie (zie rubriek Lactatie), alcoholisten en ondervoede kinderen en bij (volwassenen met) een dosering isoniazide boven 5 mg/kg lichaamsgewicht per dag.

De toediening van rifampicine permanent staken bij ernstige nierinsufficiëntie, trombocytopenie, hemolytische anemie en bij optreden van ernstige overgevoeligheidsreacties. Bij eventuele herinstelling van de therapie na optreden van minder ernstige overgevoeligheidsreacties (koorts, sommige huidreacties) wachten totdat de symptomen zijn verdwenen; hierna rifampicine en isoniazide als afzonderlijke preparaten (rifampicine en isoniazide) en in zeer lage doseringen toedienen; de dosering geleidelijk verhogen bij uitblijven van overgevoeligheidsreacties.

Bij hervatting van de therapie (of bij intermitterende therapie) na een onderbreking kunnen influenza-achtige symptomen voorkomen, die een voorbode kunnen zijn van ernstige complicaties (zie Bijwerkingen). De frequentie varieert en kan oplopen tot 50% van de patiënten die wekelijks ≥ 25 mg/kg rifampicine krijgen. Overweeg bij optreden van influenza-achtige verschijnselen indien intermitterende therapie is aangegaan, over te schakelen naar dagelijkse medicatie, hierbij insluipend doseren (zie rubriek Doseringen van de afzonderlijke preparaten).

Urine, zweet, speeksel, traanvocht en feces kunnen oranje/rood verkleuren. Zachte contactlenzen kunnen blijvend rood kleuren.

Microbiologische methoden voor de bepaling van de plasmaconcentraties van foliumzuur en cyanocobalamine (vitamine B12) kunnen niet gebruikt worden tijdens de behandeling met rifampicine, omdat rifampicine in competitie is met bilirubine en broomsulfaleïne. Om fout-positieve reacties te voorkomen de broomsulfaleïne test uitvoeren de ochtend vóór toediening van rifampicine.

Overdosering

Symptomen
(ten gevolge van overdosering van isoniazide): pupilverwijding, optische hallucinaties, perifere neuropathie, convulsies, coma, ernstige metabole acidose, acetonurie, hyperglykemie. Inname van 10–15 g isoniazide is levensbedreigend; bij kinderen zijn dodelijke vergiftigingen gezien na inname van 3 g. De symptomen en gevolgen van overdosering van rifampicine zijn variabel. Onder de symptomen behoren o.a. maag-darmklachten, zweten, dyspneu, convulsies, nierfalen, levertoxiciteit, gedaald bewustzijn, gegeneraliseerde jeuk, gezichtsoedeem, mogelijk longoedeem. Roodoranje verkleuring van huid en urine.

Therapie
zo spoedig mogelijk pyridoxine i.v. toedienen in een hoeveelheid die in grammen equivalent is aan de hoeveelheid ingenomen isoniazide. De toedieningssnelheid is 500 mg/min. Bij een onbekende dosis is de pyridoxinedosering bij volwassen 5 gram; bij kinderen 70 mg/kg (max. 5 gram). Bij aanhoudende convulsies of het optreden van coma pyridoxine elke 5–20 minuten herhalen tot de convulsies uitblijven. De pyridoxinetoediening kan een isoniazide-geïnduceerd coma tegengaan. Bij convulsies en/of bij sterke achteruitgang van de leverfunctie die langer dan 24 uur duurt, ook hemodialyse toepassen, omdat indien niet toegepast de metabolisering van isoniazide sterk afneemt en de T1/2 aanzienlijk kan worden verlengd. Het gebruik van fenytoïne bij convulsies vermijden, o.a. vanwege CYP2C9 remming door isoniazide.

Voor meer informatie over symptomen en behandeling bij een vergiftiging met isoniazide/rifampicine neem contact om met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum of zie de stofmonografie op toxicologie.org/isoniazide.

Eigenschappen

Isoniazide is een tuberculostaticum met, in hoge doseringen, een bactericide werking. Isoniazide is alleen werkzaam bij delende cellen. Het werkingsspectrum is smal en omvat alleen mycobacteriën (incl. M. tuberculosis), atypische mycobacteriën zijn doorgaans resistent.

Rifampicine is een bactericide antibioticum; het werkingsspectrum omvat naast mycobacteriën (incl. M. tuberculosis) ook de meeste Gram-positieve micro-organismen.

Bij monotherapie van isoniazide ontstaan gemakkelijk mutanten. Omdat ook bij rifampicine snel resistentie optreedt, wordt rifampicine normaliter alleen in combinatietherapie toegepast. Zowel isoniazide als rifampicine zijn bij M. tuberculosis zowel intra- als extracellulair werkzaam.

Kinetische gegevens

Resorptiegoed (rifampicine: beïnvloed door voedsel).
T max1–2 uur (isoniazide), 2–4 uur (rifampicine).
OverigIsoniazide dringt goed door in weefsels en lichaamsholtes, óók in de liquor cerebrospinale (ca. 90% van de plasmaconcentratie). Rifampicine diffundeert goed naar de meeste lichaamsweefsels; de concentraties in lever, longweefsel, milt en nieren zijn hoger dan de serumspiegel; in het pleuravocht is de concentratie nagenoeg gelijk aan die in het serum. Ook in het botweefsel diffundeert rifampicine. Rifampicine penetreert goed in het exsudaat van ontstekingshaarden.
Eiwitbinding84-91% (rifampicine).
OverigRifampicine ondergaat een enterohepatische kringloop.
Metaboliseringin grote mate in de lever (isoniazide) middels acetylering (de snelheid is genetisch bepaald) en hydrolyse tot inactieve metabolieten. Rifampicine wordt ook in de lever gemetaboliseerd; deels tot o.a. het actieve desacetylrifampicine.
Eliminatievnl. met de urine als metabolieten (isoniazide) of de gal (rifampicine). Hemodialyse en peritoneale dialyse verwijderen isoniazide, maar niet rifampicine uit het bloed.
T 1/2½–1½ uur voor snelle en 2–4 uur voor langzame acetyleerders (isoniazide). Initieel 3–5 uur, na 2–4 weken 1–3 uur door auto-inductie (rifampicine).