Lurasidon

Publish

Samenstelling

Latuda (als hydrochloride) Sunovion Pharmaceuticals Europe Ltd.

Toedieningsvorm
Tablet, omhuld
Sterkte
18,5 mg, 37 mg, 74 mg

Uitleg symbolen

XGVS Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS).
OTC Over the counter, dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. Aan de vergoeding van bepaalde zelfzorgmedicatie zijn nadere voorwaarden verbonden. Deze zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering.
2 Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. Deze voorwaarden kunnen betrekking hebben op de indicaties, de duur van de behandeling en het voorschrijven volgens een richtlijn/protocol.
MNT Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb.

lurasidon vergelijken met een ander geneesmiddel.

Advies

Bij de behandeling van acute psychosen heeft haloperidol in een lage dosering (4–10 mg/dag) op basis van effectiviteit en ervaring de voorkeur. Bij chronische beelden wordt op individuele gronden gekozen voor een klassiek antipsychoticum zoals haloperidol of een atypisch antipsychoticum.

Antipsychotica worden niet aanbevolen voor de behandeling van angststoornissen, vanwege de kans op ernstige bijwerkingen als extrapiramidale stoornissen en metabool syndroom. Voor de keuze van de juiste standaardbehandeling zie Angststoornissen.

Indicaties

Schizofrenie bij volwassenen.

Dosering

Klap alles open Klap alles dicht

Schizofrenie:

Volwassenen:

Begindosering: 37 mg 1×/dag; indien nodig de dosering verhogen tot max. 148 mg 1×/dag. Na onderbreking van de behandeling > 3 dagen met een voorgaande dagdosis > 111 mg, herstarten met 111 mg 1×/dag en vervolgens optitreren tot optimale dosis. Na onderbreking van een behandeling ≤ 111 mg/dag, kan de behandeling herstart worden met de vorige dosis zonder optitreren.

Bij matige tot ernstige leverfunctiestoornis (Child-Pughscore 7–15), bij verminderde nierfunctie(creatinineklaring 15–50 ml/min), terminale nierinsufficiëntie (creatinineklaring < 15 ml/min) en bij combinatie met matige CYP3A4-remmers: begindosering: 18,5 mg 1×/dag; bij ernstige leverfunctiestoornis zo nodig verhogen tot max. 37 mg 1×/dag en bij matige leverfunctiestoornis, bij verminderde nierfunctie en bij combinatie met matige CYP3A4-remmers tot max. 74 mg 1×/dag.

Gebruik van grapefruit-/pompelmoessap vermijden.

Tabletten elke dag op hetzelfde tijdstip met de maaltijd innemen. Voedsel zorgt ervoor dat de systemische blootstelling hoger is.

De tabletten in hun geheel doorslikken; de tabletten mogen niet worden gebroken.

Bijwerkingen

Zeer vaak (> 10%): acathisie en slaperigheid.

Vaak ( 1-10%): gewichtstoename, slapeloosheid, agitatie, angst, rusteloosheid, parkinsonisme, duizeligheid, dystonie, dyskinesie, misselijkheid, braken, dyspepsie, speekselvloed, droge mond, pijn in de bovenbuik, spierstijfheid, stijging van de CK-waarden, stijging van de creatinineconcentratie en vermoeidheid.

Soms (0,1-1%): nasofaryngitis, verminderde eetlust, stijging van bloedglucosewaarde, nachtmerries, katatonie, lethargie, dysartrie, tardieve dyskinesie, wazig zien, tachycardie, hypertensie, (orthostatische) hypotensie, opvliegers, flatulentie, stijging van ALAT, overmatig zweten, gewrichtsstijfheid, spierpijn, nekpijn, rugpijn, dysurie, stijging van de prolactineconcentratie en loopstoornis.

Zelden ( 0,01-0,1%): eosinofilie, rabdomyolyse, neuroleptisch maligne syndroom.

Verder zijn gemeld: plotselinge dood bij een onderliggende cardiovasculaire aandoening, overgevoeligheid, Stevens-Johnsonsyndroom, leukopenie, neutropenie, anemie, suïcidaal gedrag, paniekaanvallen, slaapstoornissen, convulsies, vertigo, angina pectoris, eerstegraads AV-blok, bradycardie, diarree, dysfagie, gastritis, huiduitslag, jeuk, angio-oedeem, nierfalen, borstvergroting, borstpijn, galactorroe, erectiele disfunctie, amenorroe en dysmenorroe.

Interacties

Lurasidon en de actieve metaboliet zijn substraten voor CYP3A4. Lurasidon is een in vitro-remmer van Pgp, BCRP en OCT1.

Gecontra-indiceerd is gelijktijdig gebruik van sterke CYP3A-remmers (zoals ketoconazol, posaconazol, voriconazol en itraconazol, claritromycine, boceprevir, cobicistat, indinavir, ritonavir, saquinavir) én gelijktijdig gebruik van sterke CYP3A4-inductoren (zoals rifampicine, carbamazepine, fenytoïne, fenobarbital, sint-janskruid); vanwege een sterke verandering in de blootstelling aan lurasidon.

Gelijktijdig gebruik van matig sterke CYP3A-remmers zoals erytromycine, diltiazem, verapamil, fluconazol kan leiden tot een stijging aan de blootstelling van lurasidon en zijn actieve metaboliet met een factor 2–5. Gebruik van grapefruit-/pompelmoessap (is CYP3A-remmer) vermijden. Gelijktijdig gebruik van zwakke en matig sterke CYP3A-inductoren (aprepitant, bosentan, efavirenz, etravirine, modafinil, prednison en rufinamide), kan de blootstelling aan lurasidon tijdens en tot 2 weken na staken van de behandeling verlagen met een factor < 2; hierbij is zorgvuldige controle op de werking van lurasidon aangewezen en indien nodig, dosisaanpassing. Gelijktijdig gebruik met CYP3A4-substraten (midazolam), kan leiden tot verhoogde blootstelling aan midazolam. In theorie kan lurasidon de spiegels van substraten van de effluxtransporters Pgp en BCRP verhogen.

Wees voorzichtig met gelijktijdig gebruik van middelen die ook het QTc-interval kunnen verlengen (zoals klasse IA en III anti-aritmica, diverse antipsychotica, lithium, diverse macroliden (zoals erytromycine), antihistaminica (zoals mizolastine), antimalariamiddelen (mefloquine), chinolonen (zoals moxifloxacine).

Zwangerschap

Teratogenese: Zowel bij de mens als bij dieren, onvoldoende gegevens.
Farmacologisch effect: Na blootstelling aan antispychotica in het 3e trimester van de zwangerschap is er bij pasgeborenen kans op extrapiramidale symptomen en ontwenningsverschijnselen.
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken. Bij gebruik in het 3e trimester de pasgeborene controleren op extrapiramidale symptomen en/of ontwenningsverschijnselen.

Lactatie

Overgang in de moedermelk: Ja, bij dieren. Bij de mens onbekend.
Advies: het gebruik van dit geneesmiddel in combinatie met het geven van borstvoeding, afwegen.

Contra-indicaties

Waarschuwingen

Zorgvuldige supervisie van patiënten waarbij meer kans is op suïcidaal gedrag is nodig gedurende de antipsychotische therapie. Bij klachten van tardieve dyskinesie overwegen om het antipsychoticum stop te zetten. Bij tekenen van neuroleptisch maligne syndroom de behandeling staken. Wees voorzichtig bij cardio- en cerebrovasculaire aandoeningen, ziekte van Parkinson, condities die kunnen leiden tot hypotensie, een familie-anamnese van QT-verlenging, hypokaliëmie, ernstige leverfunctiestoornis, een nieraandoening in het eindstadium (creatinineklaring < 15 ml/min) en een voorgeschiedenis van convulsies. Klinische controle is aanbevolen bij (risicofactoren voor) diabetes mellitus en bij een nieraandoening in het eindstadium (creatinineklaring < 15 ml/min). Bij risicofactoren voor veneuze trombo-embolie preventieve maatregelen treffen. Het gebruik is niet aanbevolen bij aan dementie gerelateerde psychose en/of gedragsstoornissen door mogelijk meer kans op overlijden en van cerebrovasculaire bijwerkingen. Gewichtscontrole wordt aanbevolen. De veiligheid en werkzaamheid bij kinderen jonger dan 18 jaar is niet vastgesteld.

Overdosering

Eigenschappen

Antipsychoticum met een werking door selectieve remming van de dopaminerge(-D2) receptoren en van de serotonerge (5-HT2A- en 5-HT7-)receptoren. Verder heeft het α2a- en α2c-blokkerende eigenschappen en een partieel agonistisch effect op de 5-HT1A-receptoren. Niet bindend aan histaminerge- en muscarinereceptoren.

Kinetische gegevens

T max1–3 uur.
Eiwitbindingca. 99%.
V dca. 85,7 l/kg.
Metaboliseringvnl. via CYP3A4, zowel lurasidon als de belangrijkste actieve metaboliet (ID-14283). De metaboliet is minder actief dan lurasidon.
Eliminatieca. 67% met de feces en ca. 19% met de urine.
T 1/2el20–40 uur.
OverigVoedsel verhoogt de Cmax en de AUC met een factor 2–3 resp. een factor 1,5–2. Bij lichte, matige en ernstige leverfunctiestoornis nam de blootstelling toe met een factor 1½, 1,7 resp. 3. Bij lichte, matige en ernstige nierfunctiestoornis nam de blootstelling toe met een factor 1½, 1,9 resp. 2. Bij Aziatische patiënten was de blootstelling ca. 1,5× verhoogd.