Methylprednisolon

Publish

Samenstelling

Depo-Medrol (acetaat) Pfizer bv

Toedieningsvorm
Injectievloeistof, suspensie
Sterkte
40 mg/ml
Verpakkingsvorm
flacon 1 ml, 5 ml

Solu-Medrol (als Na-succinaat) Pfizer bv

Toedieningsvorm
Poeder voor infusievloeistof
Sterkte
500 mg, 1000 mg
Toedieningsvorm
Poeder voor injectievloeistof
Sterkte
40 mg
Verpakkingsvorm
solvens 1 ml (’Act-O-Vial’)

Conserveermiddel: benzylalcohol. Kan sporen van melkeiwitten bevatten.

Toedieningsvorm
Poeder voor injectievloeistof
Sterkte
125 mg
Verpakkingsvorm
solvens 2 ml (’Act-O-Vial’)

Conserveermiddel: benzylalcohol.

Uitleg symbolen

XGVS Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS).
OTC Over the counter, dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. Aan de vergoeding van bepaalde zelfzorgmedicatie zijn nadere voorwaarden verbonden. Deze zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering.
2 Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. Deze voorwaarden kunnen betrekking hebben op de indicaties, de duur van de behandeling en het voorschrijven volgens een richtlijn/protocol.
MNT Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb.

methylprednisolon vergelijken met een ander geneesmiddel.

Advies

Alle indicaties: methylprednisoloninjecties kunnen bij de genoemde indicaties worden voorgeschreven. Voor de systemische toediening van corticosteroïden bestaat nauwelijks behoefte aan depotpreparaten. Elke gelokaliseerde injectie vereist specifieke kennis en ervaring met indicatie en techniek.

Een 5-HT3-(serotonine)receptorantagonist is het standaardmiddel voor de behandeling van misselijkheid en braken tijdens matig tot sterk emetogene chemotherapie, in combinatie met een corticosteroïd (dexamethason) en eventueel een neurokinine-1-receptorantagonist. Bij weinig of nauwelijks emetogene chemotherapie komt metoclopramide in aanmerking.

Bij een niet-ernstige exacerbatie van astma wordt een kortwerkend β2-sympathicomimeticum gegeven. Bij volwassenen kan bij een niet-ernstige exacerbatie ook een tijdelijke verhoging van de inhalatiecorticosteroïden worden overwogen. Bij een ernstige exacerbatie van astma wordt salbutamol en eventueel ipratropium (via dosisaerosol of verneveling) gegeven. Tevens wordt een kuur met een oraal corticosteroïd (prednisolon) gegeven. Bij patiënten met ernstige dyspneu en slikproblemen, kan éénmalig dexamethason i.m. worden toegediend.

Bij een niet-ernstige exacerbatie van COPD wordt bij onvoldoende effect van luchtwegverwijders in maximale dosering, een oraal corticosteroïd (prednisolon) gegeven. Bij een ernstige exacerbatie van COPD wordt salbutamol en eventueel ipratropium (via dosisaerosol of verneveling) gegeven. Tevens wordt een kuur met een oraal corticosteroïd (prednisolon) gegeven. Bij patiënten met ernstige dyspneu en slikproblemen, kan éénmalig dexamethason i.m. worden toegediend.

Psoriasis in eerste instantie lokaal behandelen met indifferente middelen gecombineerd met een klasse 3-corticosteroïd, of gecombineerd met een klasse 3-corticosteroïd èn een vitamine D-analoog, of monotherapie met een klasse 4-corticosteroïd. Na max. 4 weken het dagelijks gebruik van corticosteroïden en vitamine D-analogen afbouwen tot een intermitterende behandeling. Indifferente middelen dagelijks continueren. Bij kinderen en bij toepassing in het gezicht of in huidplooien hebben klasse 2-corticosteroïden de voorkeur. De keuze van een zalf- of crèmebasis is afhankelijk van de locatie van de huidafwijkingen (wel/niet behaarde hoofdhuid) en de voorkeur van de patiënt. Bij onvoldoende effect van lokale therapie worden in de tweedelijnszorg intensievere vormen van lokale behandeling, lichttherapie of systemische middelen toegepast.

Bij de behandeling van de ziekte van Crohn is de keuze van het geneesmiddel afhankelijk van de locatie, uitgebreidheid en ernst van de ontsteking, het verwachte beloop en de respons op eerdere medicatie. Corticosteroïden worden toegepast voor remissie-inductie en immunosuppressiva als onderhoudsbehandeling. TNF-α-blokkers kunnen in beide fasen van de behandeling worden gebruikt.

Systemischwerkende corticosteroïden, bv. betamethason en predniso(lo)n, zijn effectiever dan het lokaalwerkende budesonide, maar veroorzaken meer bijwerkingen. Als bij milde tot matige ziekteactiviteit na twee tot vier weken lokale behandeling geen meetbare verbetering optreedt, wordt de behandeling veelal omgezet naar een systemische.

Bij de behandeling van colitis ulcerosa is de keuze van het geneesmiddel afhankelijk van de locatie, uitgebreidheid en ernst van de ontsteking, het verwachte beloop en de respons op eerdere medicatie. Corticosteroïden worden toegepast voor remissie-inductie en immunosuppressiva als onderhoudsbehandeling. Aminosalicylaten en TNF-α-blokkers kunnen in beide fasen van de behandeling worden gebruikt.

Systemischwerkende corticosteroïden zijn effectiever dan lokaalwerkende corticosteroïden, maar veroorzaken meer bijwerkingen.

Indicaties

  • Reumatologische aandoeningen en collageenziekten: als adjuvans voor kortstondig gebruik bij reumatoïde artritis, incl. juveniele reumatoïde artritis. Tijdens een exacerbatie of als onderhoudstherapie in bepaalde gevallen van acute reumatische carditis, Syndroom van Goodpasture (in combinatie met cytostatica), lupus erythematodes disseminatus (en lupus nefritis), polyarteriitis nodosa, arteriitis temporalis, systemische dermatomyositis (polymyositis).
  • Pulmonale aandoeningen zoals exacerbatie van astma of COPD, sarcoïdose, berylliose, fulminerende of gedissemineerde longtuberculose bij gelijktijdige toediening van tuberculosemiddelen, allergische longaandoeningen, Löffler-syndroom, longaandoeningen ten gevolge van aspiratie.
  • Maag-darmaandoeningen: colitis ulcerosa en enteritis regionalis (= Ziekte van Crohn), bij een acute aanval van de ziekte; bij meer distaal gelokaliseerde vormen neemt ook rectale toediening een belangrijke plaats in.
  • Hematologische afwijkingen zoals auto-immuun hemolytische anemie, aplastische anemie, idiopathische trombocytopenische purpura bij volwassenen (uitsluitend i.v.).
  • Nieraandoeningen: nefrotisch syndroom, zonder uremie, van het idiopathische type of veroorzaakt door lupus erythematodes.
  • Endocrinologische aandoeningen zoals primaire of secundaire bijnierschorsinsufficiëntie, congenitale bijnierschorshyperplasie, niet-etterende thyreoïditis.
  • Palliatieve behandeling van oncologische aandoeningen zoals leukemie en maligne lymfoom bij volwassenen, acute leukemie bij kinderen, ziekte van Kahler. Hypercalciëmie ten gevolge van skeletmetastasen of de ziekte van Kahler.
  • Neurologische aandoeningen zoals acute exacerbaties van multipele sclerose, hersenoedeem ten gevolge van primaire of gemetastaseerde tumoren.
  • Oogheelkundige aandoeningen zoals choroïdoretinitis, iridocyclitis, diffuse uveïtis posterior, neuritis optica.
  • Huidaandoeningen zoals pemfigus, Stevens-Johnsonsyndroom, mycosis fungoides, dermatitis exfoliativa, bulleuze dermatitis herpetiformis, ernstige dermatitis seborrhoica, ernstige psoriasis.
  • Diversen: Als adjuvans bij heftige allergische en anafylactische reacties. Als immunosuppressivum bij orgaantransplantatie. Tuberculeuze meningitis met dreigend of reeds ingetreden subarachnoïdaal blok in combinatie met tuberculosemiddelen. Trichinose met neurologische of myocardiale implicatie. Als adjuvans bij preventie van misselijkheid en braken bij behandeling van kanker met oncolytica met een ernstig emetogeen effect.

Lokale behandeling (Depo-Medrol):

  • bij articulaire en peri-articulaire aandoeningen zoals synovitis bij osteoartritis, reumatoïde artritis, posttraumatische osteoartritis, bursitis, epicondylitis, tendovaginitis.
  • Intralaesionaal bij huidaandoeningen zoals keloïd, gelokaliseerde hypertrofische, geïnfiltreerde laesies van lichen planus, psoriasis, granuloma annulare en gelichenificeerd eczeem (inclusief neurodermitis), discoïde lupus erythematodes, huidafwijkingen aan de benen ten gevolge van diabetes mellitus (necrobiosis lipoidica) en alopecia areata.

Dosering

Klap alles open Klap alles dicht

In het algemeen:

Volwassenen:

I.m., i.v., i.v. als infusie (als Na-succinaat): begindosering in noodsituatie of bij intensieve therapie: 10–500 mg per dag; als adjuvans bij levensbedreigende toestanden 30 mg/kg lichaamsgewicht, zo nodig elke 4–6 uur, gedurende 48 uur. Begindoses tot 250 mg i.v. toedienen in ten minste 5 min, hogere doses in ten minste 30 min.

Zuigelingen en kinderen:

Afhankelijk van de ernst en de respons op de therapie kunnen lagere doses worden toegepast, echter niet lager dan 0,5 mg/kg lichaamsgewicht per 24 uur.

Volwassenen:

Depotpreparaat (acetaat): 40–120 mg i.m. per keer, veelal 1×/w.

Exacerbaties van chronische obstructieve longziekte (COPD):

Volwassenen:

I.v. (als Na-succinaat): 0,5 mg/kg lichaamsgewicht óf 125 mg elke 6 uur gedurende 72 uur. Vervolgens overstappen op orale therapie en de dosering afbouwen; max. behandelduur minimaal 2 weken.

Orgaantransplantaties (preventie of behandeling van afstoting):

Volwassenen:

I.v. (als Na-succinaat): 0,25–2 g elke 24–48 uur totdat de toestand zich stabiliseert, meestal niet langer dan 48–72 uur.

Pulse-therapie in geval van exacerbatie en/of falende standaardtherapie:

Volwassenen:

I.v. in ten minste 30 min (als Na-succinaat): reumatoïde artritis: 1 g per dag gedurende max. 4 dagen òf 1 g per maand gedurende 6 maanden; lupus erythematodes: 1 g per dag gedurende 3 dagen; multiple sclerose: 1 g per dag gedurende 3 of 5 dagen; met oedeem gepaard gaande aandoeningen zoals glomerulonefritis of lupus nefritis: 30 mg/kg iedere 2 dagen gedurende 4 dagen óf 1 g per dag gedurende 3 of 5 of 7 dagen. Zo nodig dit regime herhalen.

Preventie van misselijkheid en braken bij cytostaticagebruik:

Volwassenen:

I.v. (als Na-succinaat): 250 mg 1 uur voorafgaand aan chemotherapie, vervolgens 250 mg aan het begin van of 1 uur na chemotherapie, gevolgd door 250 mg 3–6 uur na chemotherapie. Bij chemotherapie met ernstig emetogeen effect de eerste dosis combineren met metoclopramide of een butyrofenonpreparaat in de gebruikelijke dosering.

(Peri-)articulaire aandoeningen:

Volwassenen:

Intra-articulair, intrabursaal (acetaat): per keer 4–10 mg in kleine gewrichten, 10–40 mg in middelgrote gewrichten en 20–80 mg in grote gewrichten. In chronische gevallen: 1–5 injecties per week. In peesschede, ganglia (acetaat): 4–30 mg per keer, zo nodig herhalen. Intralaesionaal (acetaat): 1–4 injecties à 20–60 mg.

De laagst mogelijke dosis gebruiken en de dosering geleidelijk verminderen zodra dat mogelijk is.

Depo-Medrol injectievloeistof (suspensie) schudden voor gebruik.

Bijwerkingen

Vocht- en elektrolytenevenwicht: natrium- en vochtretentie, hartfalen bij daarvoor gevoelige patiënten, kaliumverlies, hypokaliëmische alkalose, metabole acidose, hypo- of hypertensie en verhoogde calciumuitscheiding.

Bewegingsapparaat: spierzwakte en spieratrofie (steroïdmyopathie), osteoporose met kans op compressiefracturen van de wervels of pathologische fracturen, neuropathische artropathie, aseptische botnecrose (vooral van de femur- en humeruskoppen) en peesruptuur (vooral van de Achillespees).

Maag-darmstelsel: ulcus pepticum (met mogelijk perforatie en bloeding), darmperforatie, peritonitis, acute pancreatitis (bij hoge doses), oesofagitis, misselijkheid, dyspepsie, buikpijn, opgezette buik en diarree. Herhaalde puls-therapie met i.v. methylprednisolon kan (meestal bij een aanvangsdosis van ≥ 1 gram per dag) hepatotoxiciteit, zoals acute hepatitis, veroorzaken.

Huid: vertraagde wondgenezing, dunne kwetsbare huid, petechiën en ecchymose, striae, erytheem, jeuk, hyper- of hypopigmentatie, toegenomen transpiratie, verminderde respons bij huidtesten, acne, allergische reacties zoals angio-oedeem en urticaria, versnelde groei van Kaposi-sarcoom (waarschijnlijk reversibel).

Bloed en bloedvaten: leukocytose, trombotische voorvallen, longembolie.

Neurologische effecten: intracraniale drukverhoging met papiloedeem (pseudotumor cerebri), vooral bij kinderen bij snel afbouwen van de behandeling, convulsies, amnesie, duizeligheid, vertigo en hoofdpijn.

Endocriene effecten: menstruatiestoornissen, hirsutisme, Cushingsyndroom, belemmering van de groei bij kinderen, secundaire remming van hypofyse en bijnierschors, vooral nadelig ten tijde van stress (zoals trauma, operatie en ziekte), verlaagde koolhydraattolerantie, waardoor latente diabetes mellitus manifest kan worden.

Oog: subcapsulaire lenscataracten, verhoogde oogdruk met kans op glaucoom en exophthalmus. Zeldzame gevallen van blindheid gepaard gaande met intralaesionale behandeling rondom het gezicht en hoofd. Corticosteroïdtherapie is in verband gebracht met chorioretinopathie die kan leiden tot retinaloslating.

Psychische reacties: verwardheid, prikkelbaarheid, depressie, euforie, slapeloosheid, angst, gedragsstoornissen, stemmingswisselingen, persoonlijkheidsveranderingen, psychose, zelfmoordgedachten. Ook kunnen bestaande emotionele instabiliteit en psychotische neigingen verergeren.

Stofwisseling: negatieve stikstofbalans door eiwitafbraak, verhoogde waarde ureum in bloed, dyslipidemie, toegenomen eetlust (wat kan leiden tot gewichtstoename), centripetale vetzucht (gelaat, romp) en zeer zelden reversibele epidurale, mediastinale of epicardiale lipomatose.

Overige: verhoogde gevoeligheid voor infecties (vooral bij hoge dosering). Geneesmiddelenovergevoeligheid, anafylactische en anafylactoïde reactie. Hik. Reactie op de toedieningsplaats, steriel abces, perifeer oedeem, vermoeidheid, malaise. Stijging van ASAT, ALAT, AF, ureum in bloed. Feochromocytoomcrisis.

Na langdurige therapie kan staken van de toediening van corticosteroïden een abstinentiesyndroom tot gevolg hebben, begeleid door koorts, myalgie, artralgie en malaise; dit kan zelfs zonder tekenen van bijnierschorsinsufficiëntie optreden.

Na snelle i.v. toediening van hoge doses (> 0,5 g methylprednisolonnatriumsuccinaat in < 10 min) zijn hartaritmieën, circulatoire collaps en hartstilstand gemeld. Tevens kan bradycardie optreden, onafhankelijk van de infusiesnelheid of -duur. Misselijkheid, braken en onaangename smaak in de mond kunnen optreden, met name bij snelle toediening.

Interacties

Toediening van levende of verzwakt levende vaccins bij gebruik van een immunosuppressieve dosering in de voorgaande drie maanden is gecontra-indiceerd. Toediening van geïnactiveerde virus- of bacteriële vaccins is mogelijk niet effectief.

Enzyminductoren, zoals carbamazepine, fenobarbital, fenytoïne en rifampicine, kunnen de werking van corticosteroïden verminderen. De interactie is alleen relevant bij behandeling langer dan twee weken. Zowel bij starten als bij staken van de enzyminductor de corticosteroïddosering zo nodig bijstellen.

Wees voorzichtig bij gelijktijdige toediening van CYP3A4-remmers (bv. cobicistat, HIV-proteaseremmers, claritromycine, erytromycine, itraconazol, grapefruitsap), omdat een toename van systemische bijwerkingen van het corticosteroïd kan optreden.

(Fos)aprepitant kan de blootstelling aan methylprednisolon verhogen.

Oestrogenen kunnen het effect van corticosteroïden versterken.

Hoge doses methylprednisolon en ciclosporine kunnen elkaars plasmaconcentratie verhogen; gelijktijdige toediening heeft geleid tot convulsies.

De respons op anticoagulantia kan veranderen, daarom de INR extra controleren.

Bij gelijktijdig gebruik van kaliumonttrekkende diuretica (zoals thiazide-diuretica) is er meer kans op hypokaliëmie.

De toxiciteit van digoxine kan toenemen.

Gelijktijdig gebruik met NSAID’s leidt tot een additief ulcerogeen effect.

De behoefte aan insuline of orale bloedglucoseverlagende middelen bij diabetici kan worden verhoogd.

De respons op somatropine kan verminderen.

De plasmaspiegel van isoniazide kan dalen.

De eliminatie van salicylaten kan worden versneld; bij het staken van de behandeling neemt de kans op salicylaatintoxicatie toe.

De effecten van anticholinesterase worden geantagoneerd bij myasthenia gravis.

Zwangerschap

Methylprednisolon passeert de placenta.
Teratogenese: Bij dieren in hoge doses schadelijk gebleken (schisis). Bij de mens geen duidelijke aanwijzingen voor schadelijkheid.
Farmacologisch effect: een pasgeborene van een moeder die tijdens de zwangerschap aanzienlijke doses corticosteroïden heeft ontvangen, moet nauwlettend worden geobserveerd in verband met mogelijke bijnierschorsinsufficiëntie. Kenmerken hiervan zijn neonatale hypoglykemie, hypotensie, elektrolytverstoringen en verstoring van de immuunrespons. Bij chronisch gebruik in hogere doseringen is intra-uteriene groeivertraging beschreven.
Advies: Corticosteroïden kunnen worden gebruikt tijdens de zwangerschap, mits zo kort en zo laag mogelijk gedoseerd. De voorkeur gaat uit naar predniso(lo)n en hydrocortison, omdat deze middelen grotendeels worden geïnactiveerd in de placenta. Substitutietherapie: corticosteroïden kunnen worden gebruikt tijdens de zwangerschap; hierbij zijn de natuurlijke corticosteroïden hydrocortison en cortison het meest geschikt. Bij substitutietherapie wordt geen neonatale bijnierschorssuppressie of intra-uteriene groeivertraging verwacht.

Het conserveermiddel benzylalcohol passeert de placenta en kan toxiciteit bij prematuur en neonaat veroorzaken na toediening vlak voor of tijdens de bevalling.

Lactatie

Overgang in de moedermelk: In geringe mate.
Advies: Kan in lage doses (< 80 mg/dag) volgens voorschrift worden gebruikt. Bij hogere doses en gebruik gedurende een langere periode, 3–4 uur wachten met borstvoeding geven na de toediening van methylprednisolon.

Contra-indicaties

Systemische therapie:

  • ulcus ventriculi en ulcus duodeni;
  • acute infectieuze processen, vooral virusinfecties en systemische schimmelinfecties;
  • parasitaire infecties, tropische worminfecties.

Lokale therapie:

  • infectie van de plaats van aandoening, bv. septische artritis ten gevolge van gonorroe of tuberculose;
  • bacteriëmie of systemische schimmelinfecties;
  • instabiliteit van het gewricht.

Verder intrathecaal gebruik (Depo-Medrol en Solu-Medrol) en intraveneus gebruik (Depo-Medrol).

Voor de Act-O-Vial: prematuren en neonaten in verband met aanwezigheid benzylalcohol.

Zie voor meer contra-indicaties de rubriek Interacties.

Waarschuwingen

Bij langdurige behandeling kan secundaire bijnierschorsinsufficiëntie ontstaan, welke nog maanden na staken van de behandeling kan aanhouden. Om acute adrenale insufficiëntie te voorkomen, de corticosteroïdbehandeling altijd geleidelijk afbouwen, verspreid over weken of maanden naar gelang de dosis en de duur van de behandeling. Tussentijds optreden van ziekte, letsel of operaties gedurende langdurige behandeling vereist een tijdelijke dosisverhoging van een snelwerkend corticosteroïd; ook na staken van de behandeling kan het nodig zijn om in dergelijke gevallen tijdelijk weer met corticosteroïden te behandelen.

Bij chronisch gebruik van glucocorticoïden is regelmatige oogheelkundige controle op (gesloten-kamerhoek)glaucoom gewenst, met name tijdens de instellingsfase van de behandeling. Tevens regelmatig routine laboratoriumtesten (zoals urineonderzoek, bloedglucose, bloeddruk, lichaamsgewicht en radiografie van de thorax) uitvoeren.

Bij gebruik van glucocorticoïden bestaat een verhoogde gevoeligheid voor infectie met maskering van de klinische verschijnselen van infectie en ontsteking. Tevens kunnen latente infecties veroorzaakt door bijvoorbeeld Mycobacterium, Pneumocystis jiroveci, Strongyloides en Entamoeba histolytica manifest worden. Opleving van een infectie met Strongyloides kan leiden tot ernstige enterocolitis en sepsis. Waterpokken en mazelen kunnen bij niet-immune patiënten een ernstiger en zelfs fataal beloop hebben; blootgestelde patiënten direct onder medische behandeling stellen. Het gebruik bij actieve tuberculose beperken tot die gevallen van fulminerende of gedissemineerde tuberculose en hierbij een adequaat tuberculostaticum geven. Bij latente tuberculose of bij tuberculinereactiviteit chemoprofylaxe geven tijdens langdurige behandeling. Bij een patiënt die enige tijd in de tropen is geweest of die een onverklaarbare diarree heeft, latente of manifeste amoebiasis uitsluiten alvorens de behandeling te starten.

Niet gebruiken bij de ziekte van Cushing. Gebruik glucocorticoïden terughoudend bij aspecifieke colitis ulcerosa, als de kans op een dreigende perforatie, abces of andere pyogene infectie bestaat. Wees ook terughoudend bij diverticulitis, recente darmanastomosen, peptisch ulcus in de anamnese, feochromocytoom, eerder door glucocorticoïd teweeggebrachte myopathie, gestoorde leverfunctie, nierinsufficiëntie, diabetes mellitus, hartfalen, trombo-embolische aandoeningen, osteoporose, myasthenia gravis, epilepsie, psychiatrische anamnese, glaucoom en oculaire herpes vanwege een mogelijke perforatie van de cornea. Patiënten met bestaande cardiovasculaire risicofactoren extra controleren op het ontstaan van bijwerkingen zoals dyslipidemie en hypertensie (met name in geval van hoge doses en bij langdurig gebruik). Bij hypothyreoïdie hebben glucocorticoïden een versterkte werking; controleer de instelling van de schildklierhormoon substitutie. Glucocorticoïdbehandeling kan peritonitis of andere verschijnselen gerelateerd aan maag-darmaandoeningen, zoals perforatie, obstructie of pancreatitis, maskeren. Bij risicofactoren voor maagcomplicaties kan profylactisch gebruik van een maagbeschermer noodzakelijk zijn. Bij multipele sclerose is niet aangetoond dat corticosteroïden invloed hebben op de progressie van de ziekte.

Acute, gegeneraliseerde myopathie van oculaire en respiratoire spieren, eventueel leidend tot tetraplegie, is beschreven tijdens gebruik van hoge doses glucocorticoïden, meestal bij bestaande afwijkingen in de neuromusculaire transmissie (bv. myasthenia gravis) of bij gelijktijdige behandeling met neuromusculaire blokkers. Na staken van de behandeling kan het herstel enkele weken tot jaren duren.

Anafylactische reacties zijn voorgekomen bij behandeling met parenterale glucocorticoïden. Daarom vóór toediening de aangewezen voorzorgsmaatregelen nemen, in het bijzonder wanneer de patiënt eerder allergisch reageerde op een geneesmiddel.

De groei en ontwikkeling van zuigelingen en kinderen nauwlettend volgen bij langdurig gebruik van glucocorticoïden; om groeiremming te voorkomen streven naar een alternerende dosering. Bij ouderen is zorgvuldige observatie van belang omdat de gebruikelijke bijwerkingen (zoals osteoporose, hypertensie, hypokaliëmie, diabetes mellitus, gevoeligheid voor infecties en atrofie van de huid) bij hen tot levensbedreigende reacties kunnen leiden.

Systemische corticosteroïden zijn niet geïndiceerd voor behandeling van traumatisch hersenletsel. In meerdere onderzoekscentra is een toegenomen mortaliteit twee weken na toediening waargenomen, een causaal verband is echter niet vastgesteld. Routinematige toepassing bij septische shock wordt niet aanbevolen, wegens een mogelijk verhoogde mortaliteit in bepaalde subgroepen van patiënten (met een verhoogd serumcreatininegehalte (> 2,0 mg/dl) of met een secundaire infectie).

Bij lokale therapie kan een duidelijke toename van de pijn, gepaard met lokale zwelling, verdere beperking van de mobiliteit van het gewricht, koorts en malaise duiden op septische artritis. Bij bevestiging van de diagnose sepsis de lokale behandeling met glucocorticoïdinjecties onderbreken.

Benzylalcohol (aanwezig in de Act-O-Vial) kan toxische reacties en anafylactoïde reacties veroorzaken bij zuigelingen en kinderen jonger dan 3 jaar.

Overdosering

Zie voor symptomen en behandeling de monografie corticosteroïden op vergiftigingen.info.

Eigenschappen

Corticosteroïd met sterk glucocorticoïde eigenschappen; het mineralocorticoïde effect is te verwaarlozen. De natriumsuccinaatverbinding (Solu-Medrol) wordt toegepast indien snel hoge bloedspiegels van methylprednisolon zijn vereist. De injectievloeistof met de slecht oplosbare acetaatverbinding (Depo-Medrol) heeft een vertraagde afgifte en daardoor een langdurige werking.

Kinetische gegevens

T max0,8 en 1 uur (na intraveneuze en intramusculaire toediening van Solu-Medrol), 4–8 uur (na intramusculaire en intra-articulaire toediening van Depo-Medrol).
V d1,4 l/kg.
Metaboliseringin de lever door vnl. CYP3A4 tot inactieve metabolieten.
Eliminatievnl. met de urine (75% binnen 96 uur na i.v. toediening).
T 1/2el1,8–5,2 uur.
Overigbiologische halfwaardetijd = 12–36 uur.