citalopram
Samenstelling
Cipramil (als hydrobromide) Lundbeck bv
- Toedieningsvorm
- Tablet, omhuld
- Sterkte
- 20 mg, 40 mg
Cipramil (als hydrochloride) Lundbeck bv
- Toedieningsvorm
- Druppelvloeistof
- Sterkte
- 40 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- 15 ml (1 druppel = 2 mg citalopram)
Conserveermiddel: methyl- en propylparahydroxybenzoaat en 9% v/v alcohol.
Citalopram Tabletten (als hydrobromide) Diverse fabrikanten
- Toedieningsvorm
- Tablet, omhuld
- Sterkte
- 10 mg, 20 mg, 30 mg, 40 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS). |
OTC | Over the counter, dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. Aan de vergoeding van bepaalde zelfzorgmedicatie zijn nadere voorwaarden verbonden. Deze zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. Deze voorwaarden kunnen betrekking hebben op de indicaties, de duur van de behandeling en het voorschrijven volgens een richtlijn/protocol. |
MNT | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Depressie: Kies bij de behandeling van een depressieve episode een antidepressivum op basis van comorbiditeit, bijwerkingen, interacties, ervaring en prijs. Bij eerstelijnszorg wordt een tricyclisch antidepressivum (TCA) of selectieve serotonineheropnameremmer (SSRI) aanbevolen. Voor de SSRI’s is er lichte voorkeur vanwege een iets gunstiger bijwerkingenprofiel. Start in tweedelijnszorg eventueel met een TCA, een SSRI, een niet-selectieve serotonineheropnameremmer (SNRI), mirtazapine of bupropion. Bij klinisch opgenomen patiënten heeft een TCA de voorkeur. Binnen de SSRI’s is er voorkeur voor middelen waarmee veel ervaring is opgedaan: citalopram, fluoxetine, fluvoxamine, paroxetine of sertraline.
Indicaties
- Depressieve episode;
- Niet-geregistreerde indicatie: [Angststoornis].
Dosering
De tabletten van 20, 30 en 40 mg kunnen een deelstreep bevatten en kunnen in gelijke helften worden gedeeld.
Depressieve episode:
Volwassenen:
Bij de keuze van de dosering dient men rekening te houden met een circa 25% hogere biologische beschikbaarheid van de druppelvloeistof vergeleken met de tablet. Begindosering: 20 mg (of 8 druppels (= 16 mg)) 1×/dag; afhankelijk van de respons verhogen tot max. 40 mg/dag (of 16 druppels (= 32 mg) per dag). In klinisch onderzoek was de meest effectieve dosis 40 mg (of 16 druppels (= 32 mg)) 1×/dag, in individuele gevallen kan 20 mg (of 8 druppels (= 16 mg)) per dag voldoende zijn. De behandeling voortzetten totdat de patiënt 4–6 maanden volledig symptoomvrij is.
Ouderen:
Aanbevolen dosering 10–20 mg (of 4–8 druppels (= 8–16 mg)) per dag, afhankelijk van de individuele respons max. 20 mg (of 8 druppels (= 16 mg)) per dag.
[Angststoornis]:
(volgens NHG-standaard) Volwassenen:
Bij de keuze van de dosering dient men rekening te houden met een circa 25% hogere biologische beschikbaarheid van de druppelvloeistof vergeleken met de tablet. Startdosis gedurende 2 weken: 10 mg/dag (of 4 druppels (= 8 mg/dag)); langzaam ophogen tot streefdosis 20-30 (of 8 -12 druppels (= 16-24 mg)) mg/dag; max. dosering 40 mg/dag (of 16 druppels (= 32 mg)/dag.
Ouderen:
Startdosis gedurende 2 weken: 10 mg/dag (of 4 druppels (= 8 mg/dag)); langzaam ophogen tot streefdosis en max. dosering 20 mg/dag (of 8 druppels (= 16 mg)/dag).
Bij licht of matig gestoorde leverfunctie: begindosering 10 mg (of 4 druppels (= 8 mg)) 1×/dag gedurende de eerste 2 behandelweken, afhankelijk van de respons verhogen tot. max. 20 mg (of 8 druppels (= 16 mg)) per dag.
Pas bij CYP2C19-polymorfisme zonodig de dosering of het middel aan in overleg met de apotheker.
Eenmaal per dag doseren, mag in de ochtend of de avond en zowel met als zonder voedsel. De druppelvloeistof niet mengen met melk of thee.
Bijwerkingen
Bij opvallend meer of ernstiger bijwerkingen kan sprake zijn van een CYP2C19-polymorfisme.
Zeer vaak (> 10%): misselijkheid, droge mond, slaperigheid, slapeloosheid, hyperhidrose, hoofdpijn.
Vaak (1-10%): gewichtsafname, anorexie, agitatie, nervositeit, angst, abnormale dromen, concentratiestoornissen, tremor, paresthesieën, duizeligheid, aandachtsstoornis, tinnitus, geeuwen, rinitis, sinusitis, maag-darmklachten, jeuk, spierpijn, artralgie, urineretentie, libidoverlies, erectiele disfunctie, ejaculatiestoornis, vermoeidheid, asthenie
Soms (0,1-1%): gewichtstoename, verhoogde eetlust, agressie, hallucinaties, manie, syncope, mydriasis, bradycardie, tachycardie, urticaria, alopecia, huiduitslag, purpura, menorragie, oedeem.
Zelden (0,01-0,1%): hyponatriëmie, grand-mal-aanvallen, dyskinesie, dysgeusie, bloedingen, hepatitis, koorts. Bij staken kunnen onthoudingsverschijnselen optreden.
Verder is gemeld: trombocytopenie, overgevoeligheid, anafylactische reactie, SIADH (vnl. bij oudere vrouwen), hypokaliëmie, paniekaanval, tandenknarsen, rusteloosheid, suïcidale gedachten en gedrag (tijdens behandeling en vlak na stoppen), convulsie, serotoninesyndroom, extrapiramidale aandoening, acathisie (m.n. in de eerste weken van de behandeling), bewegingsstoornis, afgenomen gezichtsvermogen, orthostatische hypotensie, neusbloeding, gastro-intestinale bloeding, abnormale leverfunctietest, ecchymosis, angio-oedeem, metrorragie, priapisme, galactorroe. Met name bij vrouwen, hypokaliëmie en hartziekten: verlengd QT-interval, ventriculaire aritmie incl. ’torsade de pointes’. Bij gebruik van SSRI’s en TCA’s neemt, vooral boven de leeftijd van 50 jaar, de kans op botfracturen toe.
Interacties
Gelijktijdig gebruik met middelen die het QT-interval verlengen, zoals klasse Ia en III-anti-aritmica, antipsychotica (fenothiazinen, pimozide, haloperidol), tricyclische antidepressiva, bepaalde antibiotica (moxifloxacine, erytromycine i.v., pentamidine) en antihistaminica (mizolastine) is gecontra-indiceerd. Voorzichtigheid is geboden met middelen die hypokaliëmie/hypomagnesiëmie induceren. Gelijktijdig gebruik met MAO-remmers moet worden vermeden vanwege de kans op het ’serotoninesyndroom’ met ernstige verschijnselen als agitatie, hyperthermie, tremor, convulsies en delirium. Niet binnen zeven dagen na staken van citalopram starten met een MAO-remmer (incl. selegiline, moclobemide en methyleenblauw) . Niet gebruiken binnen twee weken na behandeling met een irreversibele MAO-remmer (selegeline); na gebruik van een reversibele MAO-remmer kan men een kortere onttrekkingsperiode dan 14 dagen aanhouden. Gelijktijdig gebruik met de zwakke reversibele MAO-remmer linezolide vermijden. Voorzichtigheid is geboden bij gelijktijdig gebruik van serotonerge geneesmiddelen zoals tramadol, sumatriptan en andere triptanen, omdat de serotonerge werking mogelijk wordt versterkt door SSRI’s. Gelijktijdig gebruik van SSRI’s met lithium of tryptofaan kan leiden tot een hogere incidentie van bijwerkingen. Voorzichtigheid is geboden bij middelen die hypokaliëmie/hypomagnesiëmie induceren en middelen die de convulsiedrempel verlagen (antipsychotica, antidepressiva, mefloquine, bupropion, tramadol). Bij gebruik van orale anticoagulantia en NSAID’s dient men rekening te houden met een mogelijke verlengde bloedingstijd door SSRI’s. Gelijktijdig gebruik van preparaten die Hypericum perforatum (sint-janskruid) bevatten vermeerdert de kans op bijwerkingen. Citalopram is een zwakke remmer van CYP2D6; voorzichtigheid is geboden met middelen die door dit enzym worden omgezet en een smalle therapeutische breedte hebben zoals flecaïnide, propafenon, metoprolol, clomipramine, nortriptyline, risperidon en haloperidol. Voorzichtigheid is geboden met CYP2C19-remmers als cimetidine en omeprazol; verlaging van de dosering van citalopram kan noodzakelijk zijn.
Zwangerschap
Teratogenese: Zowel bij de mens als bij dieren, geen aanwijzingen voor schadelijkheid.
Farmacologisch effect: Bij gebruik van SSRI’s vooral laat in de zwangerschap is er meer kans op persisterende pulmonale hypertensie bij de pasgeborene. Na gebruik van SSRI’s in de laatste zwangerschapsfasen en direct voor de partus zijn bij de pasgeborenen reacties gemeld, die kunnen wijzen op serotonerge effecten en ontwenningsverschijnselen.
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken. Bij gebruik in het 3e trimester de pasgeborene controleren op ontwenningsverschijnselen en serotonerge effecten.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Ja; citalopram en zijn metabolieten in geringe hoeveelheden.
Advies: Maak een afweging voor borstvoeding of het gebruik van dit geneesmiddel.
Contra-indicaties
Verlengd QT-interval.
Waarschuwingen
Bij opvallend weinig werkzaamheid of bij meer of ernstiger bijwerkingen kan sprake zijn van een CYP2C19-polymorfisme. Zelden is bij SSRI’s een serotoninesyndroom gemeld; bij een combinatie van symptomen als agitatie, tremor, myoklonie en hyperthermie dient men hierop verdacht te zijn. Voorzichtigheid is geboden bij meer kans op het ontwikkelen van ’torsade de pointes’, zoals bij congestief hartfalen, recent myocardinfarct, bradyaritmieën, of risicofactoren voor hypokaliëmie of hypomagnesiëmie. Voor start van de behandeling een ECG overwegen bij patiënten met een stabiele hartaandoening. Bij tekenen van aritmie de behandeling staken en een ECG maken. Bij paniekstoornis kunnen in het begin van de behandeling de angstgevoelens verergeren; bij een lage startdosering vermindert de kans op dit anxiogene effect. Voorzichtigheid is geboden bij een voorgeschiedenis van abnormale bloedingen, bij epilepsie, nauwe kamerhoekglaucoom of een voorgeschiedenis van glaucoom en gelijktijdige ECT. Indien insulten optreden of de frequentie van insulten toeneemt, SSRI-gebruik staken. Bij diabetes mellitus kan een SSRI de bloedsuikerspiegel doen verhogen. In verband met het optreden van onthoudingsverschijnselen een behandeling niet plotseling staken, maar de dosis uitsluipen gedurende 1–2 weken. Een onderliggende manie kan manifest worden of verergeren. Bij suïcidaal gedrag of suïcidale gedachten in de voorgeschiedenis, evenals bij patiënten jonger dan 25 jaar is goede vervolging aangewezen vanwege een toenemende kans op suïcide(pogingen) en suïcidale gedachten. Ter preventie van suïcidepogingen is nauwkeurige observatie noodzakelijk, met name in de eerste weken van de therapie en na dosisaanpassingen. Over de behandeling bij ernstig gestoorde nierfunctie (glomerulaire filtratie < 20 ml/min) ontbreekt voldoende informatie. Niet gebruiken bij kinderen en jongeren < 18 jaar vanwege meer kans op suïcidaal gedrag en vijandigheid, terwijl de werkzaamheid niet voldoende is vastgesteld en er onvoldoende gegevens zijn over het effect op groei en op de seksuele, cognitieve en emotionele ontwikkeling.
Het gebruik kan leiden tot verminderd reactie- en concentratievermogen. Veel dagelijkse bezigheden (bv. autorijden) kunnen daarvan hinder ondervinden.
Overdosering
Symptomen
coma, stupor, insulten, sinustachycardie, transpireren, braken, cyanose, hyperventilatie, QT-verlenging. Zes fatale gevallen zijn bekend, meestal in combinatie met andere middelen.
Eigenschappen
Specifieke serotonineheropnameremmer (SSRI). Het remt selectief de heropname van serotonine in het neuron. Een relatie tussen de plasmaconcentratie en de werking of bijwerkingen is niet aangetoond. Bij opvallend weinig werkzaamheid kan sprake zijn van een CYP2C19-polymorfisme.
Kinetische gegevens
Resorptie | snel. |
F | ca. 80% (tablet), ca. 100% (druppelvloeistof). |
T max | 3 uur (tablet), 2 uur (druppelvloeistof). |
V d | 12–17 l/kg. |
Overig | Gemiddelde plasmaconcentratie: 300 mmol/l (40 mg/dag). |
Metabolisering | tot de minder actieve SSRI’s desmethylcitalopram (30–50%), didesmethylcitalopram (5–10%), citalopram-N-oxide en het gedesamineerd propionzuurderivaat. De biotransformatie tot desmethylcitalopram vindt plaats via CYP2C19 (38%), CYP3A4 (31%) en CYP2D6 (31%). |
Eliminatie | 85% via de lever, 15% via de nier, 12–23% onveranderd met de urine. |
T 1/2el | ca. 1½ dag, bij ouderen verlengd (1,5–3,75 dag), bij leverfunctiestoornis 3 dagen. |
Geneesmiddelgroep
citalopram hoort bij de groep serotonineheropnameremmers, selectief.