didanosine
Samenstelling
Videx Bristol-Myers Squibb bv
- Toedieningsvorm
- Capsule, maagsapresistent ’EC’
- Sterkte
- 125 mg, 200 mg, 250 mg, 400 mg
- Toedieningsvorm
- Poeder voor drank
- Sterkte
- 2 g
- Verpakkingsvorm
- flacon
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS). |
OTC | Over the counter, dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. Aan de vergoeding van bepaalde zelfzorgmedicatie zijn nadere voorwaarden verbonden. Deze zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. Deze voorwaarden kunnen betrekking hebben op de indicaties, de duur van de behandeling en het voorschrijven volgens een richtlijn/protocol. |
MNT | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
De keuze van de verschillende preparaten is afhankelijk van diverse aspecten (zie de richtlijn HIV). Bij de behandeling van een HIV-infectie bij therapie-naïeve patiënten wordt de voorkeur gegeven aan een tripeltherapie bestaande uit twee nucleoside reverse transcriptaseremmers (NRTI) en een derde middel uit één van de volgende groepen: een integraseremmer (INSTI), non-nucleoside reverse transcriptaseremmer (NNRTI) of een gebooste proteaseremmer.
Aan de vergoeding van didanosine zijn voorwaarden verbonden, zie Regeling zorgverzekering, bijlage 2
Indicaties
Behandeling van een HIV-infectie in combinatie met andere anti-retrovirale middelen, alléén indien andere anti-retrovirale geneesmiddelen niet kunnen worden gebruikt.
Dosering
HIV-infectie:
Volwassenen:
Lichaamsgewicht < 60 kg: 125 mg 2×/dag of 250 mg 1×/dag; ≥ 60 kg: 200 mg 2×/dag of 400 mg 1×/dag.
Nierfunctiestoornissen: lichaamsgewicht ≥ 60 kg: creatinineklaring 30–59 ml/min: 100 mg 2×/dag òf 200 mg 1×/dag; bij 10–29 ml/min: 150 mg 1×/dag; bij < 10 ml/min: 100 mg 1×/dag. Bij lichaamsgewicht < 60 kg: creatinineklaring 30–59 ml/min: 75 mg 2×/dag of 150 mg 1×/dag; bij 10–29 ml/min: 100 mg 1×/dag; bij < 10 ml/min: 75 mg 1×/dag. De dosering bij voorkeur toedienen na de dialyse, het is echter niet nodig om na hemodialyse een aanvullende dosis toe te dienen.
Kinderen ≥ 3 maanden:
240 mg/m² lichaamsoppervlak per dag in 1–2 doses. Dit is voor een lichaamsoppervlak van 0,5 m² 120 mg/dag, 1,0 m² 240 mg/dag en 1,5 m² 360 mg/dag. In combinatie met zidovudine is de dosering didanosine 180 mg/m² lichaamsoppervlak per dag in 1–2 doses. De maagsapresistente capsules niet toepassen bij kinderen < 6 jaar omdat de capsules niet opengemaakt mogen worden (kans op onopzettelijke inademing van de stof).
Nierfunctiestoornissen: er zijn onvoldoende gegevens om een doseringsadvies bij kinderen te geven. Overweeg een dosisverlaging en/of een verlenging van het toedieningsinterval.
De maagsapresistente capsules in zijn geheel innemen op een lege maag (ten minste 2 uur voor of 2 uur na de maaltijd) met een glas water. De capsules mogen niet worden opengemaakt, omdat hierdoor de absorptie kan verminderen. De drank klaarmaken met een geschikt antacidum tot een eindconcentratie van 5 mg/ml of 10 mg/ml (zie de productinformatie, rubriek 6.6). Vóór gebruik de drank goed schudden en innemen op een lege maag, minstens 30 min voor de maaltijd
Bijwerkingen
Als onderdeel van combinatietherapie: Zeer vaak (> 10%): diarree.
Vaak (1–10%): hoofdpijn, perifere neurologische symptomen (incl. neuropathie). Anorexie, droge mond, misselijkheid, braken, buikpijn, flatulentie. Hepatitis. Koorts, koude rillingen, vermoeidheid, asthenie. Myalgie (met of zonder toename van creatinekinase), artralgie. Huiduitslag. Gynaecomastie. Verhoogd of abnormaal serumamylase, verhoogd of abnormaal creatinekinase.
Soms (0,1–1%): anafylactische reactie. Droge ogen, retinale depigmentatie en opticus neuritis (vooral bij hoger dan aanbevolen doseringen). Rabdomyolyse met acuut nierfalen. Hepatische steatose, leverfalen, (soms fatale) pancreatitis (meer kans bij voorgeschiedenis van pancreatitis of voortgeschreden HIV-infectie). Sialo-adenitis. Alopecia. Hypo- en hyperglykemie, diabetes mellitus, lactaatacidose. Anemie, leukopenie, trombocytopenie. Verhoogd of abnormaal alkalische fosfatase.
Zelden (0,01–0,1%): parotisvergroting. Niet-cirrotische portale hypertensie. Myopathie.
Bij gebruik van nucleoside-analoga is lactaatacidose (soms fataal) geassocieerd met ernstige hepatomegalie en leversteatose (zie de rubriek Waarschuwingen en voorzorgen).
Anti-retrovirale combinatietherapie (cART) is in verband gebracht met een herverdeling van lichaamsvet (lipodystrofie) en met metabole stoornissen (zoals hypertriglyceridemie, hypercholesterolemie, insulineresistentie, hyperglykemie, hyperlactatemie). Er zijn gevallen van osteonecrose gemeld, vooral bij patiënten met algemeen erkende risicofactoren, gevorderde HIV-infectie of langdurige blootstelling aan anti-retrovirale combinatietherapie. Bij het starten van een anti-retrovirale combinatietherapie bij ernstige immunodeficiëntie kan het immuunreconstitutiesyndroom optreden, waarbij ook auto-immuunziekten (zoals M. Graves) kunnen ontstaan, soms vele maanden na het beginnen van de behandeling.
Interacties
Zie voor de interacties van didanosine en eventuele benodigde dosisaanpassingen de pagina HIV-interacties van de UCSF (University of California).
Zwangerschap
Didanosine passeert de placenta (bij dieren).
Teratogenese: Bij de mens onvoldoende gegevens. Bij dieren geen aanwijzingen voor schadelijkheid. In combinatie met stavudine is bij zwangere vrouwen (soms fatale) lactaatacidose gemeld. Verder is van nucleoside- en nucleotide-analogen aangetoond dat ze in verschillende mate mitochondriale beschadiging kunnen veroorzaken (zie ook de rubriek Waarschuwingen en voorzorgen).
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken. Zie voor voorkeurstherapieën tijdens de zwangerschap ook op de Nederlandse richtlijn HIV of aidsinfo (Amerikaans).
Overig: Het kind (ook HIV-negatieve kinderen) dat in utero is blootgesteld aan didanosine klinisch en middels laboratoriumtesten controleren op tekenen van mitochondriale disfunctie. Indien het kind relevante signalen en symptomen vertoont, volledig onderzoeken op mitochondriale disfunctie.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend. Ja, bij dieren.
Advies: Het geven van borstvoeding door vrouwen met een HIV-infectie wordt ontraden om het overdragen van HIV te voorkomen.
Contra-indicaties
Waarschuwingen
Wees voorzichtig bij een voorgeschiedenis van pancreatitis. Bij verdenking op pancreatitis (aan de hand van symptomen of laboratoriumwaarden) de behandeling onmiddellijk staken, tot de diagnose uitgesloten kan worden door middel van passend onderzoek. Lactaatacidose is gerapporteerd bij gebruik van nucleoside-analoga en hangt vaak samen met ernstige hepatomegalie en hepatische steatosis. Wees daarom voorzichtig bij vrouwen met overgewicht, hepatomegalie of andere bekende risicofactoren voor leverziekte zoals het gebruik van bepaalde geneesmiddelen en alcohol en leversteatose. Co-infectie met HCV (behandeld met interferon α en ribavirine) is tevens een risicofactor. Vroege symptomen van hyperlactatemie omvatten misselijkheid, braken, buikpijn, malaise, verlies van eetlust, gewichtsverlies en respiratoire (snelle en/of zware ademhaling) of neurologische symptomen (incl. verzwakte motoriek). Lactaatacidose treedt gewoonlijk op na behandeling van een paar maanden. Ernstige (soms fataal verlopende) gevallen zijn in verband gebracht met pancreatitis, leverfalen/leversteatose en nierfalen. De behandeling staken bij optreden van symptomatische hyperlactatemie, metabole- of lactaatacidose, progressieve hepatomegalie of snel toenemende aminotransferasespiegels.
Wees voorzichtig bij ernstige immunodeficiëntie in verband met meer kans op een ontstekingsreactie op asymptomatische of nog aanwezige opportunistische pathogenen die tot ernstige klinische ziektebeelden kunnen leiden zoals cytomegalovirus retinitis, focale en/of gegeneraliseerde mycobacteriële infecties en Pneumocystis jiroveci-pneumonie. Dergelijke reacties treden vooral op in de eerste weken tot maanden na het starten van anti-retrovirale combinatietherapie. Ook kunnen in dit kader (vaak pas na vele maanden) auto-immuunziekten optreden (zoals de ziekte van Graves).
Bij een reeds bestaande leverfunctiestoornis en bij een chronische co-infectie met HBV of HCV neemt de kans op ernstige en mogelijk fatale hepatische bijwerkingen toe. De werkzaamheid en veiligheid van didanosine is niet onderzocht bij significante onderliggende leverstoornissen. Patiënten (vooral die met een bestaande leverfunctiestoornis) nauwlettend controleren; bij duidelijke verergering van de leverziekte (leverenzymspiegels > 5× ULN) de behandeling tijdelijk of definitief staken. Denk bij verhoogde leverenzymwaarden, trombocytopenie, haematemesis, splenomegalie, ascites of oesofageale varices aan niet-cirrotische portale hypertensie; staak definitief de behandeling bij gebleken niet-cirrotische portale hypertensie.
Bij optreden van pijnlijke en/of stijve gewrichten de diagnose osteonecrose overwegen.
Bij optreden van symptomen van perifere neuropathie de patiënt overzetten op een alternatief behandelschema.
Vanwege mogelijke beschadigingen van de retina of nervus opticus induceert; overweeg jaarlijks een oogonderzoek te laten uitvoeren (o.a. gezichtsscherpte, kleurherkenning en fundusonderzoek) en indien visusstoornissen optreden.
Mitochondriale disfunctie is gemeld bij HIV-negatieve kinderen die in utero en/of postnataal zijn blootgesteld aan nucleoside-analoga met als gevolg meestal voorbijgaande hematologische (anemie, neutropenie) en metabole (hyperlactatemie en hyperlipasemie) stoornissen en daarnaast laattijdig optredende neurologische (hypertonie, convulsies, abnormaal gedrag) stoornissen.
De werkzaamheid en veiligheid zijn niet vastgesteld bij kinderen jonger dan 3 maanden.
Overdosering
Symptomen
vooral leverdisfunctie, pancreatitis, perifere neuropathie en hyperurikemie.
Therapie
bij hemodialyse gedurende 3–4 uur wordt 20–35% weggefilterd, didanosine is niet dialyseerbaar door peritoneaaldialyse.
Voor meer informatie over een vergiftiging met didanosine neem (telefonisch) contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum (er is geen monografie beschikbaar).
Eigenschappen
Didanosine (ddI) is een antivirale stof, behorend tot de nucleoside-analoga (NRTI), die in vitro werkzaam is tegen retrovirussen, incl. het humane immunodeficiëntievirus (HIV). Remt na intracellulaire omzetting in de actieve metaboliet dideoxyadenosinetrifosfaat (ddATP) het HIV-reverse transcriptase, waardoor provirale DNA-synthese niet kan plaatsvinden. Tevens voorkomt incorporatie van ddATP tijdens virale nucleïnezuurreplicatie de ketenverlenging met als gevolg remming van de replicatie van het virus.
Kinetische gegevens
Resorptie | Didanosine wordt bij zure pH snel afgebroken. In de capsules is didanosine in maagsap-resistente korrels verwerkt, waardoor didanosine pas in de dunne darm (bij hogere pH) wordt afgegeven en beschikbaar komt voor resorptie. De orale drank moet met een antacidum worden klaargemaakt. |
F | significant minder bij inname rondom een maaltijd. |
T max | 0,5–1 uur (drank), 2 uur (capsules). |
V d | ca. 0,77 l/kg. |
Overig | Passeert de bloed-hersenbarrière; ca. 1 uur na infusie is de didanosinespiegel in de liquor (CNS) ca. 21% van de plasmaspiegel. |
Metabolisering | waarschijnlijk als lichaamseigen purinen. |
Eliminatie | ca. 50% met de urine (glomerulaire filtratie en tubulaire secretie), van de toegediende dosis ca. 20% onveranderd. Hemodialyse is in staat didanosine te verwijderen uit de circulatie (in 3-4 uur ca. 20–35%), peritoneaal dialyse verwijdert didanosine echter niet. |
T 1/2el | ca. 1,5 uur bij volwassenen (ca. 4 uur bij ernstige nierfunctiestoornissen (dialyse)), de intracellulaire halfwaardetijd (> 24 uur) resulteert in accumulatie van het farmacologisch actieve ddATP gedurende langere tijd, zodat eenmaaldaagse dosering tot de mogelijkheden behoord. |
Geneesmiddelgroep
didanosine hoort bij de groep HIV nucleoside reverse-transcriptaseremmers.