zidovudine
Samenstelling
Retrovir oraal ViiV Healthcare bv.
- Toedieningsvorm
- Capsule, hard
- Sterkte
- 100 mg
- Toedieningsvorm
- Drank
- Sterkte
- 10 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- 200 ml met doseerspuit
Conserveermiddel: benzoëzuur.
Retrovir parenteraal GlaxoSmithKline bv
- Toedieningsvorm
- Concentraat voor infusievloeistof
- Sterkte
- 10 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- flacon 20 ml
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS). |
OTC | Over the counter, dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. Aan de vergoeding van bepaalde zelfzorgmedicatie zijn nadere voorwaarden verbonden. Deze zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. Deze voorwaarden kunnen betrekking hebben op de indicaties, de duur van de behandeling en het voorschrijven volgens een richtlijn/protocol. |
MNT | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
De keuze van de verschillende preparaten is afhankelijk van diverse aspecten (zie de richtlijn HIV). Bij de behandeling van een HIV-infectie bij therapie-naïeve patiënten wordt de voorkeur gegeven aan een tripeltherapie bestaande uit twee nucleoside reverse transcriptaseremmers (NRTI) en een derde middel uit één van de volgende groepen: een integraseremmer (INSTI), non-nucleoside reverse transcriptaseremmer (NNRTI) of een gebooste proteaseremmer.
Aan de vergoeding van zidovudine zijn voorwaarden verbonden, zie Regeling zorgverzekering, bijlage 2.
Indicaties
- Behandeling van een HIV-infectie in combinatie met andere anti-retrovirale middelen;
- Monotherapie bij HIV-positieve zwangere vrouwen met een zwangerschapsduur > 14 weken voor preventie van de overdracht van het HIV op de foetus;
- Primaire profylaxe van HIV-infectie bij pasgeborenen.
Dosering
HIV-infectie:
Volwassenen en kinderen van ≥ 12 jaar én een lichaamsgewicht van ≥ 30 kg:
In combinatie met andere anti-retrovirale geneesmiddelen: oraal: aanbevolen dosering 250–300 mg 2×/per dag.
I.v.: 1 mg/kg lichaamsgewicht elke 4 uur (de blootstelling komt overeen met oraal 600 mg/dag voor een patiënt van 70 kg).
Nierfunctiestoornissen: creatinineklaring < 10 ml/min: oraal: 100 mg 3–4×/dag. I.v.: 1 mg/kg lichaamsgewicht 3–4×/dag. Hematologische parameters en klinische respons kunnen de noodzaak tot verdere dosisaanpassingen bepalen.
Kinderen met een lichaamsgewicht van 9 kg tot 30 kg:
In combinatie met andere anti-retrovirale geneesmiddelen: oraal: aanbevolen dosering drank: 9–30 kg 9 mg/kg lichaamsgewicht 2×/dag, max. 300 mg 2×/dag. Aanbevolen dosering capsules: 9–13 kg 100 mg 2×/dag, 14–21 kg ’s ochtends 100 mg en ’s avonds 200 mg, 22–30 kg 200 mg 2×/dag.
I.v.: doseringen tussen 80–160 mg/m² lichaamsoppervlak elke 6 uur zijn toegepast.
Kinderen met een lichaamsgewicht van 4 tot 9 kg:
In combinatie met andere anti-retrovirale geneesmiddelen: oraal: aanbevolen dosering drank: 12 mg/kg lichaamsgewicht 2×/dag.
I.v.: doseringen tussen 80–160 mg/m² lichaamsoppervlak elke 6 uur zijn toegepast.
Preventie van maternale-foetale overdracht:
Zwangere vrouwen (zwangerschapsduur > 14 weken):
Oraal: 100 mg 5×/dag totdat de weeën beginnen.
Tijdens weeën en partus: i.v.: 2 mg/kg lichaamsgewicht gedurende 1 uur, gevolgd door continue infusie van 1 mg/kg per uur tot moment van afbinden van de navelstreng. Indien de weeën niet doorzetten weer overgaan op orale toediening. Bij een voorgenomen keizersnede het infuus 4 uur vóór de ingreep beginnen.
Primaire profylaxe van HIV-infectie bij pasgeborenen:
Pasgeborenen:
Oraal, drank: 2 mg/kg lichaamsgewicht elke 6 uur gedurende de eerste 6 weken, te beginnen 12 uur na de geboorte. Omdat het hier om hele kleine volumes drank gaat, een doseerspuit van 1 ml gebruiken.
Indien orale inname niet mogelijk is: i.v. 1,5 mg/kg elke 6 uur via i.v. infuus gedurende 30 min.
De benodigde dosis voor i.v.-infusie toevoegen aan glucose-oplossing 50 g/l, zodat een zidovudineconcentratie van 2 of 4 mg/ml wordt verkregen, en toedienen via langzame i.v.-infusie gedurende 1 uur, tenzij anders vermeld. Er zijn relatief weinig gegevens over i.v.-toediening gedurende meer dan 2 weken.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): hoofdpijn, misselijkheid.
Vaak (1-10%): anemie, neutropenie, leukopenie. Braken, buikpijn, diarree. Duizeligheid. Spierpijn, malaise. Stijging van leverenzym- en bilirubinewaarden.
Soms (0,1-1%): kortademigheid. Trombocytopenie, pancytopenie (met beenmerghypoplasie). Flatulentie. Huiduitslag, jeuk. Myopathie. Koorts, gegeneraliseerde pijn, asthenie.
Zelden (0,01-0,1%): lactaatacidose (zonder hypoxemie, soms met fatale afloop) geassocieerd met ernstige hepatomegalie en leversteatose, pancreatitis en nierfalen zijn in zeldzame gevallen gemeld tijdens het gebruik van nucleoside analoga. Vroege symptomen van lactaatacidose omvatten misselijkheid, braken, buikpijn, malaise, verlies van eetlust, gewichtsverlies, respiratoire (snelle en/of zware ademhaling) of neurologische symptomen. Lactaatacidose trad gewoonlijk op na behandeling van een paar maanden. Verder: aplasie van de rode bloedcellen. Anorexie. Slapeloosheid, slaperigheid, paresthesie, convulsies, verlies van geestelijke scherpte. Angst, depressie. Cardiomyopathie. Hoesten. Aantasting van de smaak, pigmentatie van de mucosa in de mond, dyspepsie, pancreatitis. Leverstoornissen zoals ernstige hepatomegalie met steatose. Urticaria, transpireren, nagel- en huidpigmentatie. Verandering mictiepatroon. Gynaecomastie. Koude rillingen, pijn op de borst, griepachtig syndroom.
Zeer zelden (< 0,01%): aplastische anemie.
Anti-retrovirale combinatietherapie (cART) is in verband gebracht met een herverdeling van lichaamsvet (lipodystrofie), metabole stoornissen (zoals hypertriglyceridemie, hypercholesterolemie, insulineresistentie, hyperglykemie, het nieuw ontstaan van of verergering van bestaande diabetes mellitus en hyperlactatemie) en het immuunreconstitutiesyndroom met bv. reactivering van herpesinfecties of auto-immuunziekten (zoals M. Graves). Ook osteonecrose kan voorkomen, vooral bij gevorderde HIV-infectie of langdurige blootstelling aan combinatietherapie; wees hierop bedacht bij het optreden van pijnlijke en/of het stijf worden van gewrichten.
Interacties
Zie voor de interacties van zidovudine de pagina HIV-interacties van de UCSF (University of California).
Zwangerschap
Zidovudine passeert de placenta.
Teratogenese: Over gebruik tijdens zwangerschap bij de mens vóór de 14e week zijn weinig gegevens bekend. Bij toediening aan HIV-positieve zwangeren (zonder klinische indicaties voor behandeling met zidovudine) na de 14e week bleek de perinatale overdracht aanzienlijk (± 70%) te worden verminderd. Het is niet bekend of er langetermijngevolgen zijn van blootstelling in utero of als kind aan zidovudine. In dierproeven is alleen bij toediening van toxische doseringen verhoogde incidentie van foetale misvormingen aangetoond.
Advies: Op strikte indicatie gebruiken.
Overig: Mitochondriale disfunctie is gemeld bij HIV-negatieve kinderen die in utero en/of postnataal zijn blootgesteld aan nucleoside-analoga met als gevolg neurologische (hypertonie, convulsies, abnormaal gedrag) stoornissen en meestal voorbijgaande hematologische (anemie, neutropenie) en metabole (hyperlactatemie en hyperlipasemie) stoornissen (zie ook onder Waarschuwingen en Voorzorgen). Indien het kind relevante symptomen heeft, klinisch en middels laboratoriumtesten controleren op mitochondriale disfuncties.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Ja.
Advies: Het geven van borstvoeding door vrouwen met een HIV-infectie wordt ontraden om het overdragen van HIV te voorkomen.
Contra-indicaties
- < 0,75 × 109 neutrofielen/l of een Hb-gehalte < 4,6 mmol/l;
- pasgeborene met hyperbilirubinemie die behandeling anders dan lichttherapie behoeft;
- pasgeborene met verhoogde transaminasewaarden van > 5× ULN.
Zie de link binnen de rubriek Interacties voor de contra-indicaties m.b.t. gelijktijdig gebruikte geneesmiddelen.
Waarschuwingen
Hematologische bijwerkingen treden vaker op bij een slechte beenmergstatus bij de start van de behandeling, zoals bij een gevorderd stadium van de HIV-ziekte en bij hoge doseringen (1200–1500 mg/dag). Het verdient aanbeveling bij HIV-ziekte in een gevorderd stadium gedurende de eerste drie maanden van behandeling ten minste elke twee weken het bloedbeeld te controleren en vervolgens ten minste eenmaal per maand. Bij patiënten in een vroeg stadium van de ziekte volstaat in het algemeen, afhankelijk van de conditie, een bloedonderzoek eens per 1–3 maanden. Bij toediening van zidovudine-infuus elke week het bloedbeeld controleren. Bij optreden van ernstige anemie (gewoonlijk niet voor 6 weken behandeling) of beenmergsuppressie de dosering aanpassen: bij daling van Hb-gehalte tot 4,7–5,6 mmol/l of aantal neutrofielen tot 0,75–1,0 × 109/l: de dagelijkse dosering verlagen totdat er tekenen zijn van herstel van het beenmerg. Als alternatief kan het herstel bevorderd worden door een korte (2–4 weken) onderbreking van de therapie. Herstel treedt gewoonlijk op binnen twee weken, hierna de behandeling hervatten met een lagere dosering. Een bloedtransfusie kan echter nodig zijn.
Wees voorzichtig bij ernstige immuundeficiëntie omdat er meer kans is op een ontstekingsreactie op asymptomatische of nog aanwezige opportunistische pathogenen die tot ernstige klinische ziektebeelden (zoals CMV-retinitis, focale en/of gegeneraliseerde mycobacteriële infecties of een Pneumocystis jiroveci-pneumonie) kunnen leiden. In dit kader kunnen ook auto-immuunreacties (zoals M. Graves) optreden, vaak pas vele maanden na aanvang van de behandeling.
Vanwege grote variaties aan de blootstelling van zidovudine wordt gebruik bij een matig ernstige tot ernstige leverfunctiestoornis (Child-Pughscore 7–15) ontraden. Bij toepassing van anti-retrovirale combinatietherapie bij patiënten met chronische hepatitis B of C is er meer kans op ernstige, potentieel fatale leverbijwerkingen. Bij bestaande leverfunctiestoornis, de leverfunctie regelmatig controleren; bij verslechtering de behandeling tijdelijk stopzetten of definitief staken.
Wees verder voorzichtig bij andere bekende risicofactoren voor leverziekte en leversteatose zoals pancreatitis in de voorgeschiedenis, hepatomegalie (m.n. vrouwen met obesitas) en gebruik van hepatotoxische geneesmiddelen of alcohol.
Bij gebruik van NRTI’s kan lactaatacidose optreden, gewoonlijk samengaand met hepatische steatose. Lactaatacidose treedt over het algemeen enkele maanden na de start van de behandeling op en kan geassocieerd zijn met pancreatitis, leverfalen of nierfalen. De behandeling met nucleoside analoga onderbreken bij symptomen van hyperlactatemie, metabole/lactaatacidose, progressieve hepatomegalie of snel toenemende aminotransferasespiegels.
Overdosering
Eigenschappen
Nucleoside-analogon van thymidine (azidothymidine, AZT). Nucleoside reverse-transcriptaseremmer (NRTI). Het werkingsspectrum is beperkt tot retrovirussen zoals het HIV-type 1 en 2. Zidovudine is pas werkzaam als het intracellulair door fosforylering is omgezet tot de actieve metaboliet zidovudinetrifosfaat; deze remt het HIV-reverse-transcriptase enzym en blokkeert daardoor voortijdig de virale DNA-ketenverlenging.
Kinetische gegevens
Resorptie | oraal goed. |
F | 60–70%. |
T max | ½–1 uur. |
V d | ca. 1,6 l/kg. |
Overig | Penetratie in liquor: ca. 50% van plasma, bij kinderen ligt de verhouding tussen concentraties in cerebrospinale vloeistof en in plasma tussen 0,52–0,87. |
Metabolisering | in de lever, vnl. door glucuronidering. |
Eliminatie | via de nieren (vnl. tubulaire excretie), ca. 29% onveranderd, ca. 45% als metaboliet. Hemo- en peritoneaaldialyse hebben geen significante invloed op de uitscheiding van onveranderd zidovudine, de inactieve metaboliet wordt versneld uitgescheiden. |
T 1/2 | ca. 1,1 uur, langer bij zuigelingen jonger dan 14 dagen. |
Geneesmiddelgroep
zidovudine hoort bij de groep HIV nucleoside reverse-transcriptaseremmers.