insuline glargine
Samenstelling
Abasaglar Eli Lilly Nederland
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 100 E/ml
- Verpakkingsvorm
- pen 3 ml (’KwikPen’)
Conserveermiddel: m-cresol. Bevat tevens: zinkoxide.
Lantus Sanofi-Aventis
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 100 E/ml
- Verpakkingsvorm
- flacon 10 ml, patroon 3 ml, pen 3 ml (’Solostar’)
Conserveermiddel: m-cresol. Bevat tevens: zinkchloride.
Toujeo Sanofi-Aventis
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 300 E/ml
- Verpakkingsvorm
- pen 1,5 ml (’Solostar’)
Conserveermiddel: m-cresol. Bevat tevens: zinkchloride.
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS). |
OTC | Over the counter, dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. Aan de vergoeding van bepaalde zelfzorgmedicatie zijn nadere voorwaarden verbonden. Deze zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. Deze voorwaarden kunnen betrekking hebben op de indicaties, de duur van de behandeling en het voorschrijven volgens een richtlijn/protocol. |
MNT | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
De keuze van het insulinepreparaat en de toedieningsvorm wordt voornamelijk individueel bepaald door de behoeften en mogelijkheden van de patiënt.
Er is geen duidelijk voordeel van langwerkende insulineanalogen ten opzichte van NPH-insuline met betrekking tot HbA1c-verlaging. Indien er sprake is van nachtelijke hypoglykemieën kan voor een langwerkend insulineanaloog gekozen worden. De prijs is aanzienlijk hoger.
Bij diabetes type I gaat de voorkeur uit naar een basaal-bolusregime waarbij een injectie met kortwerkende insuline vóór of bij elke maaltijd gegeven wordt, en voor de basale insulinebehoefte een of twee injecties per dag van een verlengdwerkend insulinepreparaat.
Behandeling van diabetes mellitus type 2 met bloedglucoseverlagende middelen komt pas in aanmerking indien geen goede bloedglucoseregulatie wordt bereikt met voorlichting, educatie, aanpassing van de voeding en stimulering van lichaamsbeweging. Metformine is eerste keus bij de medicamenteuze behandeling. Bij onvoldoende resultaat hiermee, kan een kortwerkend sulfonylureumderivaat (bij voorkeur gliclazide) worden toegevoegd. De volgende stap is (toevoeging van) insulinetherapie. De overige bloedglucoseverlagende middelen komen pas in aanmerking indien gebruik van bovenstaande voorkeursmiddelen op bezwaren stuit.
Indicaties
- Diabetes mellitus bij volwassenen en kinderen vanaf 2 jaar.
Dosering
Bij diabetes mellitus type 1 tevens een kort-/snelwerkende insuline voor de insulinebehoefte tijdens maaltijden gebruiken.
Bij diabetes mellitus type 2 kan insuline glargine worden gecombineerd met orale bloedglucoseverlagende middelen.
De injectievloeistof 300 E/ml en 100 E/ml zijn niet bio-equivalent, en daarom niet direct onderling uitwisselbaar.
Diabetes mellitus:
Volwassenen en kinderen ≥ 2 jaar:
Injectievloeistof 100 E/ml: 1×/dag op een vast tijdstip, individueel instellen op geleide van de nuchtere bloedglucosespiegel.
Volwassenen:
Injectievloeistof 300 E/ml: 1×/dag op een vast tijdstip, individueel instellen op geleide van de nuchtere bloedglucosespiegel. Bij diabetes mellitus type 2 is de aanbevolen startdosis 0,2 E/kg lichaamsgewicht/dag gevolgd door individuele dosisaanpassingen.
Bij overschakelen van andere insulinen: controleer de bloedglucosespiegel nauwgezet gedurende de eerste weken na de overschakeling. Bij overschakeling van een middellang- of langwerkend insuline: het kan noodzakelijk zijn de dosis en het tijdstip van toediening van insuline glargine en eventueel van andere gelijktijdig gebruikte bloedglucoseverlagende middelen aan te passen. Bij overschakelen van een schema met 2×/dag isofane insuline naar 1×/dag insuline glargine (ter vermindering van de kans op nachtelijke hypoglykemie): verlaag de dagelijkse dosis ’basale’ insuline met 20–30% gedurende de eerste weken en compenseer dit ten minste gedeeltelijk door verhoging van kortwerkende insuline voor de maaltijd. Vervolgens het behandelschema individueel aanpassen.
Overschakeling van injectievloeistof 100 E/ml naar 300 E/ml: kan op basis van eenheid-voor-eenheid worden gedaan, maar een hogere dosis (ca. 10–18%) van de 300 E/ml injectievloeistof kan nodig zijn om de streefwaarden voor de bloedglucosespiegels te bereiken. Overschakeling van injectievloeistof 300 E/ml naar 100 E/ml: verlaag de dagelijkse dosis insuline met ca. 20% om de kans op hypoglykemie te verminderen. Controleer de bloedglucosespiegel nauwgezet gedurende de eerste weken na de overschakeling.
Dosisaanpassing kan nodig zijn bij verandering van de fysieke activiteit of van dieet, of bij een bijkomende ziekte. De insulinebehoefte kan afnemen bij nier- of leverinsufficiëntie en bij aandoeningen van bijnieren, hypofyse, schildklier. De insulinebehoefte kan toenemen bij infecties, koorts en acidose.
De injectievloeistof 300 E/ml kan indien nodig tot 3 uur vóór of tot 3 uur na het gebruikelijke tijdstip worden toegediend. Bij vergeten van een dosis de bloedglucosespiegel controleren; geen dubbele dosis toedienen om een vergeten dosis te compenseren.
Subcutaan toedienen in de dij, bovenarm of buikwand. Eén injectiegebied aanhouden, vanwege verschillen in insuline-absorptie. Binnen dit injectiegebied steeds variëren van injectieplaats om de kans op lipodystrofie te verminderen. Niet intraveneus toedienen. Niet mengen met andere insulinen.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): hypoglykemie.
Vaak (1–10%): reacties op de injectieplaats, zoals roodheid, pijn, jeuk, zwelling, huiduitslag, ontsteking (meestal voorbijgaand na enkele dagen tot weken). Lokaal lipodystrofie, vooral bij herhaalde injectie op dezelfde plaats.
Zelden (0,01–0,1%): allergische reacties. Oedeem, verslechterde visus en (verergering van) diabetische retinopathie, met name tijdelijk bij een snelle verbetering van de glucoseregulatie.
Zeer zelden (< 0,01%): dysgeusie. Myalgie.
Bij kinderen jonger dan 18 jaar treden vaker reacties op de injectieplaats en huidreacties (uitslag, urticaria) op dan bij volwassenen.
Interacties
Bepaalde stoffen kunnen het bloedglucoseverlagend effect van insuline versterken, zoals: ACE-remmers, anabole steroïden, andere bloedglucoseverlagende middelen, disopyramide, fibraten, fluoxetine, MAO-remmers, pentoxifylline, hoge doses (> 2 g) salicylaten en sulfonamideantibiotica.
Bepaalde stoffen kunnen het bloedglucoseverlagend effect van insuline verminderen, zoals: atypische antipsychotica (bv. olanzapine en clozapine), danazol, diazoxide, diuretica, fenothiazine–derivaten, glucagon, glucocorticoïden, isoniazide, oestrogenen en progestagenen, proteaseremmers, somatropine, sympathicomimetica (bv. adrenaline, salbutamol en terbutaline) en thyreomimetica.
Alcohol, clonidine, octreotide, lanreotide en lithium kunnen het bloedglucoseverlagend effect versterken of verminderen. Pentamidine kan hypoglykemie veroorzaken, soms gevolgd door een hyperglykemie.
Niet-selectieve β-blokkers kunnen de adrenerge symptomen van hypoglykemie maskeren en het herstel van de glucosespiegel na hypoglykemie vertragen. Tevens kan tijdens de hypoglykemie ernstige hypertensie optreden. Clonidine kan de adrenerge symptomen van een hypoglykemie maskeren.
Voorzichtig gebruiken in combinatie met pioglitazon bij risicofactoren voor hartfalen en bij ouderen vanwege de toegenomen kans op hartfalen.
Zwangerschap
Teratogenese: Gegevens van een groot aantal zwangerschappen duiden niet op schadelijke effecten op de zwangerschap of het kind.
Advies: Kan volgens voorschrift worden gebruikt. Vrouwen met diabetes mellitus type I en II moeten bij voorkeur al vóór de zwangerschap goed worden ingesteld op insuline.
Overig: Een goede regulatie van de bloedglucosespiegel vermindert de kans op aangeboren afwijkingen. Tijdens zwangerschap kan de insulinebehoefte veranderen; nauwgezette controle is dan ook noodzakelijk.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend. Insuline wordt bij orale inname (van de moedermelk) geïnactiveerd.
Advies: Kan volgens voorschrift worden gebruikt.
Overig: Mogelijk is aanpassing van de dosering en/of het dieet vereist.
Contra-indicaties
Waarschuwingen
Bij ouderen en bij nier- of leverinsufficiëntie de bloedglucosespiegel vaker controleren.
Insulinen met een langdurige werking vermeerderen de kans op niet-herkende nachtelijke hypoglykemie en vertragen het herstel van hypoglykemie.
Verandering van insulinebehoefte treedt op bij verandering van het maaltijdschema, (onverwachte) zware fysieke inspanning, het ontstaan van stress–situaties zoals ziekten (bv. griep) en emotionele gebeurtenissen, en verder bij bijkomende aandoeningen die de werking van nieren, lever, bijnier, hypofyse of de schildklier beïnvloeden.
Bij een sterke verbetering van de bloedglucose-instelling door een intensieve insulinetherapie, bij overschakeling op een ander type insuline, bij een lange historie van diabetes of een diabetische zenuwaandoening en bij ouderen kunnen de vroege waarschuwingssignalen van hypoglykemie anders worden waargenomen of zelfs verdwijnen.
Bij normale of verlaagde waarden van geglycosyleerd hemoglobine denken aan terugkerende, niet-onderkende (vooral nachtelijke) episoden van hypoglykemie.
Intensiveer – vanwege de kans op ernstige complicaties – de controle op hypoglykemie bij een significante stenose van coronaire arteriën of van de bloedvaten die de hersenen van bloed voorzien en bij (onbehandelde) proliferatieve retinopathie.
Een abrupte verbetering van de bloedglucose-instelling (door intensieve insulinetherapie) kan gepaard gaan met tijdelijke verergering van diabetische retinopathie.
Bij inadequate dosering of onderbreken van de behandeling kan vooral bij type 1-diabeten hyperglykemie optreden, met als symptomen dorst, frequente mictie, misselijkheid, braken, sufheid, een rode en droge huid, droge mond en anorexie. Onbehandelde hyperglykemie kan bij type 1-diabetes tot diabetische ketoacidose leiden.
De werkzaamheid en veiligheid van de injectievloeistof 100 E/ml bij kinderen < 2 jaar is niet onderzocht; de injectievloeistof 300 E/ml is niet onderzocht bij kinderen < 18 jaar.
Overdosering
Symptomen
hypoglykemie, zich uitend in honger, zwakte, trillen, transpireren, snelle en sterke hartslag, hoofdpijn, duizeligheid en/of cognitieve symptomen zoals concentratieverlies en verwardheid (symptomen veroorzaakt door adrenaline en cortisol). De hypoglykemie kan optreden door relatieve overdosering tijdens o.a. inspanning of door onvoldoende voedseltoevoer of door absolute overdosering.
Zie voor meer informatie over symptomen en behandeling de monografie insulinen op vergiftigingen.info.
Eigenschappen
Langwerkend humaan insuline-analogon, bereid door middel van recombinant-DNA-technologie in Escherichia coli. Insuline verlaagt de bloedglucose, door de opname van glucose door de cellen te verhogen en de afgifte van glucose door de lever te verlagen; het bevordert de glycogeenvorming en vermindert de gluconeogenese. Daarnaast bevordert insuline de eiwitsynthese en remt het de lipolyse (regulering van de mobilisatie van vet uit depots). De werking van insuline glargine houdt ca. 24 uur aan; bij de injectievloeistof 300 E/ml kan het effect > 24 uur (tot 36 uur) aanhouden.
Kinetische gegevens
Resorptie | na subcutane injectie wordt de zure oplossing geneutraliseerd, hetgeen leidt tot de vorming van microprecipitaten waaruit voortdurend kleine hoeveelheden insuline glargine vrijkomen. Bij gebruik van de injectievloeistof 300 E/ml komt insuline glargine langzamer vrij dan bij de injectievloeistof 100 E/ml, omdat het injectievolume en daardoor de oppervlakte van het precipitaat kleiner is. |
Overig | steady–state wordt 2–4 dagen na herhaalde toediening bereikt. |
Metabolisering | snel tot het actieve M1 (21A–Gly–insuline) en M2 (21A–Gly–des–30B–Thr–insuline), waarbij M1 de voornaamste circulerende metaboliet is. |
T 1/2 | 18–19 uur (injectievloeistof 300 E/ml). |
Geneesmiddelgroep
insuline glargine hoort bij de groep insulinen.
- insuline gewoon (J05AF06)
- insuline gewoon/insuline isofaan (J05AF06)
- insuline isofaan (J05AF06)
- insuline aspart (J05AF06)
- insuline aspart/insuline aspart protamine (J05AF06)
- insuline degludec (J05AF06)
- insuline detemir (J05AF06)
- insuline glargine (J05AF06)
- insuline glulisine (J05AF06)
- insuline lispro (J05AF06)
- insuline lispro/insuline lispro protamine (J05AF06)
- insuline degludec/insuline aspart (J05AF06)
- insuline degludec/liraglutide (J05AF06)
- insuline glargine/lixisenatide (J05AF06)