Insuline glargine/lixisenatide

Publish

Samenstelling

Suliqua Sanofi-Aventis

Toedieningsvorm
Injectievloeistof ’10-40’
Verpakkingsvorm
pen 3 ml

Bevat per ml: insuline glargine 100 E en lixisenatide 50 microg. Conserveermiddel: metacresol. Bevat tevens: zinkchloride.

Toedieningsvorm
Injectievloeistof ’30-60’
Verpakkingsvorm
pen 3 ml

Bevat per ml: insuline glargine 100 E en lixisenatide 33 microg. Conserveermiddel: metacresol. Bevat tevens: zinkchloride.

Uitleg symbolen

XGVS Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS).
OTC Over the counter, dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. Aan de vergoeding van bepaalde zelfzorgmedicatie zijn nadere voorwaarden verbonden. Deze zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering.
2 Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. Deze voorwaarden kunnen betrekking hebben op de indicaties, de duur van de behandeling en het voorschrijven volgens een richtlijn/protocol.
MNT Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb.

insuline glargine/lixisenatide vergelijken met een ander geneesmiddel.

Advies

Behandeling van diabetes mellitus type 2 met orale bloedglucoseverlagende middelen komt pas in aanmerking indien geen goede bloedglucoseregulatie wordt bereikt met voorlichting, educatie, aanpassing van de voeding en stimulering van lichaamsbeweging. Metformine is eerste keus bij de medicamenteuze behandeling. Bij onvoldoende resultaat hiermee, kan een kortwerkend sulfonylureumderivaat (voorkeur gliclazide) worden toegevoegd. De volgende stap is (toevoeging van) insulinetherapie. De overige bloedglucoseverlagende middelen komen pas in aanmerking indien gebruik van bovenstaande voorkeursmiddelen op bezwaren stuit.

Er is geen bewijs voor effectiviteit van GLP-1-receptoragonisten op (diabetesgerelateerde) mortaliteit en morbiditeit.

Aan de vergoeding van insuline glargine/lixisenatide zijn voorwaarden verbonden, zie Regeling zorgverzekering, bijlage 2.

Indicaties

  • In combinatie met metformine: volwassenen met diabetes mellitus type 2 om de glykemische controle te verbeteren wanneer dit niet lukt met metformine alleen of met metformine in combinatie met een ander oraal glucoseverlagend geneesmiddel of met basale insuline.

Dosering

De injectievloeistof ’10-40’ (100 E insuline glargine + 50 microg lixisenatide/ml) levert doseerstappen van 10-40 E insuline glargine in combinatie met 5-20 microg lixisenatide.

De injectievloeistof ’30-60’ (100 E insuline glargine + 33 microg lixisenatide/ml) levert doseerstappen van 30-60 E insuline glargine in combinatie met 10-20 microg lixisenatide.

Vóór aanvang van de behandeling stoppen met basale insuline of een oraal bloedglucoseverlagend middel anders dan metformine.

Klap alles open Klap alles dicht

Diabetes mellitus type 2:

Volwassenen:

s.c. 1×/dag binnen een uur voorafgaand aan de maaltijd. De startdosis wordt gekozen op basis van de voorgaande behandeling met bloedglucoseverlagende middelen:

Overschakelen van orale bloedglucoseverlagende middelen: aanbevolen startdosis met injectievloeistof ’10-40’: 10 doseerstappen (10 E insuline glargine met 5 microg lixisenatide) per dag.

Overschakelen van 1×/dag basale insuline (100 E/ml) met vorige dosering ≥ 20 tot < 30 E: aanbevolen startdosis met injectievloeistof ’10-40’: 20 doseerstappen (20 E insuline glargine met 10 microg lixisenatide) per dag.

Overschakelen van 1×/dag basale insuline (100 E/ml) met vorige dosering ≥ 30 tot ≤ 60 E: aanbevolen startdosis met injectievloeistof ’30-60’: 30 doseerstappen (30 E insuline glargine met 10 microg lixisenatide) per dag.

Overschakelen van 2×/dag basale insuline of insuline glargine 300 E/ml: de totale dagdosering insuline met 20% verlagen.

De dosering vervolgens individueel aanpassen op geleide van de nuchtere bloedglucosespiegel tot max. 40 doseerstappen per dag met de injectievloeistof ’10-40’ of tot max. 60 doseerstappen per dag met de injectievloeistof ’30-60’. Tijdens de omzetting en de daaropvolgende weken de bloedglucosespiegel nauwgezet controleren.

Dosisaanpassing kan nodig zijn bij verandering van de fysieke activiteit of van dieet, of bij een bijkomende ziekte. Bij nier- of leverinsufficiëntie kan de behoefte aan insuline verminderd zijn.

Subcutaan toedienen in de buik, deltaspier of dij. Wissel de injectieplaats binnen eenzelfde gebied af om de kans op lipodystrofie te verminderen.

Bijwerkingen

Zeer vaak (> 10%): hypoglykemie.

Vaak (1–10%): duizeligheid. Misselijkheid, braken, diarree.

Soms (0,1-1%): nasofaryngitis, bovenste luchtweginfectie. Urticaria. Hoofdpijn. Dyspepsie, buikpijn. Vermoeidheid, reacties op de injectieplaats.

Verder zijn gemeld: gegeneraliseerde allergische reacties, zoals anafylaxie en angio-oedeem.

Meer informatie:

Interacties

Bepaalde stoffen kunnen het bloedglucoseverlagend effect van insuline versterken, zoals: ACE-remmers, anabole steroïden, andere bloedglucoseverlagende middelen, disopyramide, fibraten, fluoxetine, MAO-remmers, pentoxifylline, hoge doses (> 2 g) salicylaten en sulfonamideantibiotica.

Bepaalde stoffen kunnen het bloedglucoseverlagend effect van insuline verminderen, zoals: atypische antipsychotica (bv. olanzapine en clozapine), danazol, diazoxide, diuretica, fenothiazine–derivaten, glucagon, glucocorticoïden, isoniazide, oestrogenen en progestagenen, proteaseremmers, somatropine, sympathicomimetica (bv. adrenaline, salbutamol en terbutaline) en thyreomimetica.

Alcohol, clonidine, octreotide, lanreotide en lithium kunnen het bloedglucoseverlagend effect versterken of verminderen. Pentamidine kan hypoglykemie veroorzaken, wat soms wordt gevolgd door een hyperglykemie.

Niet-selectieve β-blokkers kunnen de adrenerge symptomen van hypoglykemie maskeren en het herstel van de glucosespiegel na hypoglykemie vertragen. Tevens kan tijdens de hypoglykemie ernstige hypertensie optreden. Clonidine kan de adrenerge symptomen van een hypoglykemie maskeren.

Lixisenatide vertraagt de maaglediging en kan de absorptiesnelheid van oraal toegediende geneesmiddelen verminderen: bij gelijktijdig gebruik van middelen met smalle therapeutische breedte nauwgezet controleren, met name in het begin van de behandeling met lixisenatide. Wanneer dergelijke middelen met voedsel moeten worden ingenomen, deze zo mogelijk innemen tijdens een maaltijd waarbij geen lixisenatide wordt toegediend. Geneesmiddelen die voor de werkzaamheid afhankelijk zijn van drempelconcentraties zoals antibiotica, evenals maagsapresistente preparaten, minimaal 1 uur vóór of 4 uur na de injectie met lixisenatide innemen. Bij combinatie met paracetamol 1–4 uur na injectie met lixisenatide rekening houden met een vertraagde werking van paracetamol. Bij behandeling met vitamine K-antagonisten de INR frequent controleren bij aanvang en staken van de behandeling met lixisenatide.

Zwangerschap

Teratogenese: Lixisenatide: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Bij dieren schadelijk gebleken.
Advies: Gebruik ontraden.

Lactatie

Overgang in de moedermelk: Insuline glargine en lixisenatide: onbekend.
Advies: Het gebruik van dit geneesmiddel of het geven van borstvoeding ontraden.

Contra-indicaties

Waarschuwingen

Insuline glargine/lixisenatide niet toepassen bij diabetes mellitus type 1 of diabetische ketoacidose.

In de volgende omstandigheden zijn extra bloedglucosecontroles nodig en kan een dosisaanpassing noodzakelijk zijn:

  • verandering van injectiegebied;
  • verhoogde insulinegevoeligheid (bv. door het wegnemen van stressfactoren);
  • ongebruikelijke, verhoogde of langdurige lichamelijke activiteit;
  • bijkomende ziekten (bv. braken, diarree);
  • onvoldoende voedselinname, overgeslagen maaltijden;
  • alcoholgebruik;
  • bepaalde niet-gecompenseerde endocriene afwijkingen (bv. hypothyreoïdie en adenohypofysaire - of bijnierschorsinsufficiëntie);
  • gelijktijdige behandeling met bepaalde geneesmiddelen (zie rubriek Interacties).

Gebruik van GLP-1-agonisten (zoals lixisenatide) hangt samen met een toegenomen kans op pancreatitis. Wees voorzichtig bij pancreatitis in de voorgeschiedenis. Wijs patiënten erop dat aanhoudende, ernstige buikpijn kan wijzen op acute pancreatitis. Bij vermoeden van pancreatitis de behandeling staken. Indien de diagnose pancreatitis wordt gesteld de behandeling niet opnieuw beginnen.

Het gebruik van lixisenatide kan gepaard gaan met gastro-intestinale bijwerkingen met het risico van dehydratie. Bij het optreden van gastro-intestinale bijwerkingen voorzorgsmaatregelen nemen om een vochttekort te voorkomen.

De omzetting van een GLP-1-agonist is niet onderzocht. Combinatie met DPP-4-remmers, sulfonylureumderivaten, gliniden, pioglitazon en SGLT-2-remmers is niet onderzocht.

Toepassing bij ernstige nierinsufficiëntie (creatinineklaring < 30 ml/min) en ernstige gastro-intestinale aandoeningen wordt niet aanbevolen, wegens gebrek aan ervaring hierbij. Bij leverinsufficiëntie en bij lichte of matige nierinsufficiëntie de bloedglucosespiegel vaker controleren. Er is weinig ervaring bij patiënten ≥ 75 jaar.

Overdosering

Neem voor meer informatie over een vergiftiging met insuline glargine/lixisenatide contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.

Eigenschappen

Combinatie van een langwerkend insuline–analogon en een glucagonachtige peptide (GLP-1)-receptoragonist.

Meer informatie: