Natalizumab

Publish

Samenstelling

Tysabri Biogen Idec International bv

Toedieningsvorm
Concentraat voor infusievloeistof
Sterkte
20 mg/ml
Verpakkingsvorm
flacon 15 ml

Na verdunning bevat de infusievloeistof 2,6 mg/ml natalizumab; en 4,06 mg/ml natrium bij verdunning in 100 ml natriumchloride 0,9%.

Uitleg symbolen

XGVS Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS).
OTC Over the counter, dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. Aan de vergoeding van bepaalde zelfzorgmedicatie zijn nadere voorwaarden verbonden. Deze zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering.
2 Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. Deze voorwaarden kunnen betrekking hebben op de indicaties, de duur van de behandeling en het voorschrijven volgens een richtlijn/protocol.
MNT Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb.

natalizumab vergelijken met een ander geneesmiddel.

Advies

Bij ambulante patiënten met ’relapsing remitting’ multipele sclerose (EDSS 0–5) lijkt natalizumab evenals fingolimod werkzamer in vermindering van de frequentie van de exacerbaties dan interferon β en glatirameer, maar allebei ook risicovoller. Voor de meeste patiënten zullen de mogelijke voordelen niet opwegen tegen de toenemende toegenomen kans op progressieve multifocale leuko-encefalopathie met mogelijk fataal verloop en andere ernstige bijwerkingen. Op grond van het risico van ernstige bijwerkingen meent de Commissie dat natalizumab evenals fingolimod gereserveerd moet worden als tweedelijnsmiddel bij zeer actieve ’relapsing remitting’ multipele sclerose die niet heeft gereageerd op ten minste één ziektemodificerende behandeling. Gewezen wordt op de mogelijkheid tot risicostratificatie bij individuele patiënten op grond van o.a. JC-virus-positiviteit, behandelduur en eerder gebruik van immunosuppressiva waardoor er meer kans op PML met natalizumab is.

Indicaties

Als monotherapie bij volwassenen met zeer actieve ’relapsing remitting’ multipele sclerose (RRMS):

  • een zeer actieve ziekte ondanks een volledige en geschikte behandeling met ten minste één ziektemodificerende therapie;
  • of bij snel ontwikkelende ernstige RRMS (in 1 jaar minimaal 2 invaliderende relapsen én minimaal één gadolinium-aangekleurde laesie op de hersen-MRI of – vergeleken met een eerdere hersen-MRI – een significante toename in T2-laesies).

Dosering

Klap alles open Klap alles dicht

Zeer actieve RRMS:

Volwassenen:

300 mg iedere 4 weken via i.v. infusie gedurende 1 uur. De patiënt tijdens en tot 1 uur na de infusie controleren op overgevoeligheidsreacties. Om de infusievloeistof te reconstitueren wordt 15 ml concentraat geïnjecteerd in 100 ml natriumchloride 0,9%. Indien er na 6 maanden geen aanwijzingen zijn voor therapeutisch voordeel, moet voortzetting van de behandeling worden heroverwogen. Na 2 jaar de patiënt opnieuw informeren over de toegenomen kans op PML en de risicofactoren hiervoor: zoals de behandelduur, eerder gebruik van immunosuppressiva en de aanwezigheid van anti-JVC-antilichamen. De werkzaamheid van hernieuwde toediening is niet vastgesteld.

Bij overschakelen van een andere ’disease modifying therapy’ (DMT) rekening houden met de halfwaardetijd en het werkingsmechanisme om een aanvullend immuuneffect te vermijden, terwijl ook de kans op ziekteactivering zo klein mogelijk moet blijven. Tel het volledige aantal bloedcellen voor het starten met natalizumab. Patiënten kunnen direct overschakelen van interferon β en glatirameer, zolang er geen behandelinggerelateerde afwijkingen zijn zoals neutropenie en lymfopenie. Zorg bij overschakelen van dimethylfumaraat of fingolimod voor een voldoende uitwasperiode om het lymfocytenaantal te herstellen. na stoppen met fingolimod duurt het 1–2 maanden voordat het lymfocytenaantal naar het normale bereik is. De uitwasperiode na gebruik van teriflunomide is minimaal 3,5 maanden,

Bijwerkingen

Zeer vaak (> 10%): infusiegerelateerde bijwerkingen (tijdens of < 1 uur na infusie) bij 23% (t.o.v. 19% bij placebo).

Vaak (1-10%): urineweginfectie, nasofaryngitis, hoofdpijn, duizeligheid, braken, misselijkheid, artralgie, rigor, pyrexie, vermoeidheid, overgevoeligheidsreacties (huiduitslag, urticaria). Bij 6% ontwikkelen zich persisterende antilichamen tegen natalizumab en bij nog eens 4% eenmalige antilichamen.

Soms (0,1-1%): anafylactische reacties, progressieve multifocale leuko-encefalopathie (PML) (met fataal verloop).

Verder zijn gemeld:

  • cryptosporidium-diarree; andere opportunistische infecties, waarvan sommige fataal. Iets toegenomen kans op herpesinfectie (HSV). Ernstige, levensbedreigende en soms fatale gevallen van encefalitis en meningitis (door HSV of VZV). Acute retinale necrose (ARN) (bij patiënten met herpesinfecties in het centrale zenuwstelsel) aan een of beide ogen, soms leidend tot blindheid;
  • JCV-GCN;
  • eosinofilie, overige symptomen horend bij een overgevoeligheidsreactie zoals hypotensie, hypertensie, pijn op de borst, dyspneu, angio-oedeem;
  • leverbeschadiging, verhoogde leverfunctiewaarden, hyperbilirubinemie;
  • verhoogde waarden (binnen de normaalwaarden) voor lymfocyten, monocyten, eosinofielen, basofielen en kernhoudende rode bloedcellen, dalingen in Hb en hematocriet.

Interacties

Gelijktijdig gebruik met andere ziektemodificerende behandelingen (DMT) is gecontra-indiceerd.

Zwangerschap

Teratogenese: Bij de mens, geen aanwijzingen voor aangeboren afwijkingen. Bij dieren is reproductietoxiciteit gebleken.
Farmacologisch effect: Na gebruik in het 3e trimester van de zwangerschap is bij zuigelingen voorbijgaande lichte tot matig ernstige trombocytopenie en anemie waargenomen.
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken. Pasgeborenen van vrouwen die in het 3e trimester natalizumab hebben gebruikt, controleren op hematologische afwijkingen.

Lactatie

Overgang in de moedermelk: Ja.
Advies: Tijdens gebruik geen borstvoeding geven.

Contra-indicaties

  • progressieve multifocale leuko-encefalopathie (PML);
  • toegenomen kans op een opportunistische infectie, zoals bij immuungecompromitteerde patiënten;
  • combinatie met andere ziektemodificerende behandelingen (disease modifying therapy, DMT);
  • maligne aandoeningen anders dan basaalcelcarcinoom.

Waarschuwingen

Behandeling (en continue begeleiding) alleen door specialisten met ervaring in diagnose en behandeling van MS in centra met snelle toegang tot MRI en middelen ter behandeling van overgevoeligheidsreacties. Na eerdere blootstelling aan immunosuppressiva moet een immuungecompromitteerde status worden uitgesloten. Vóór de behandeling moet een recente MRI (< 3 mnd.) beschikbaar zijn; deze MRI jaarlijks opnieuw uitvoeren. Frequentere MRI overwegen (om de 3–6 mnd.) bij meer kans op PML (dit is bij aanwezigheid van de hieronder genoemde 3 risicofactoren voor PML of bij > 2 jaar behandeling én een hoge anti-JCV-antilichaamindex). Een index ≤ 0,9 betekent minder kans op PML; een index > 1,5 bij patiënten die > 2 jaar gebruiken, meer kans.

De kans op PML, met ernstige invaliditeit of eerder overlijden, neemt toe met de behandelduur, met name na 2 jaar. Ook is er meer kans op PML na eerdere behandeling met immunosuppressiva en bij aanwezigheid van anti-JCV-antilichamen. Patiënten met alle bovengenoemde drie risicofactoren lopen significant meer kans op het ontwikkelen van PML. Bij anti-JCV-antilichaam-positieve patiënten die eerder wel natalizumab en geen immunosuppressiva hebben gebruikt, houdt de hoogte van de anti-JVC-antilichaamrespons (index) verband met de hoogte van de PML-kans. Bij vermeend veel kans, de behandeling alleen voortzetten als de voordelen opwegen tegen de nadelen. Test op anti-JCV-antilichamen vóór de start van de behandeling; test vervolgens elke 6 maanden gedurende de behandeling bij patiënten met een negatieve anti-JCV-antilichamentest (ELISA) en na 2 jaar behandeling met natalizumab bij patiënten met een lage index die niet eerder immunosuppressiva hebben gebruikt. De anti-JCV-antilichamentest (ELISA) geeft informatie voor risicostratificatie. De test niet gebruiken voor diagnose van PML. Plasmaferese (PLEX) of i.v. immunoglobuline (IVg) kan interpretatie van de test beïnvloeden; na PLEX niet binnen 2 weken op anti-JCV-antilichamen testen (vanwege verwijdering van antilichamen uit het serum) en niet binnen 6 maanden na IVg (= 5× halfwaardetijd Ig). Patiënten die eerder andere MS-middelen (DMT) met een immunosuppressief effect hebben gebruikt vaker controleren (als bij eerder gebruik van immunosuppressiva) omdat niet bekend is of na overschakeling een verhoogde kans op PML bestaat. Ook patiënten met een negatieve anti-JCV-antilichaamtest hebben kans op PML, bijvoorbeeld bij een nieuwe JCV-infectie, een foutnegatieve test en bij een fluctuerende status van antilichamen. De patiënt dient een speciale waarschuwingskaart te krijgen; informeer de patiënt over de risico’s van het middel en opnieuw over de toename ervan na twee jaar behandeling. Regelmatige controle op aanwijzingen voor PML (incl. psychiatrische en cognitieve symptomen) is aangewezen tijdens en tot circa 6 maanden na behandeling. Bij verdenking op PML of JCV-GCN de behandeling onmiddellijk opschorten totdat PML of JCV-GCN is uitgesloten en vervolgens evalueren (incl. MRI en lumbaalpunctie). Na ontwikkelen van PML de toediening permanent staken. Vervolgens controleren op ’Immune Reconstitution Inflammatory Syndrome’ (IRIS), dat bij bijna alle PML-patiënten binnen dagen tot weken na stoppen van natalizumab optreedt en wat tot ernstige complicaties kan leiden en fataal kan zijn.

Bij overgevoeligheidsreacties en bij optreden van opportunistische infecties de behandeling permanent staken. Bij symptomen van acute retinale necrose (ARN) zoals verminderde gezichtsscherpte, roodheid en pijnlijk oog, de patiënt doorverwijzen voor netvlies onderzoek. De meeste kans op overgevoeligheidsreacties is bij een eerste infusie en bij hernieuwde blootstelling na een intitiële korte blootstelling of na een langere periode zonder behandeling (≥ 3 mnd.).

Bij exacerbaties of infusiegerelateerde bijwerkingen controleren op de aanwezigheid van antilichamen; deze kunnen wijzen op de ontwikkeling van antilichamen tegen natalizumab. Met name bij hervatten van een behandeling na een initiële korte blootstelling en een lange periode zonder behandeling is vanwege de extra kans op het ontwikkelen van antilichamen en/of overgevoeligheidsreacties, onderzoek naar antilichamen aangewezen. Als in een test ter bevestiging van antilichamen na minstens zes weken de uitslag positief blijft, de behandeling staken. Na staken van de behandeling blijft natalizumab nog 12 weken in het bloed.

Bij optreden van leverbeschadiging de behandeling staken.

De veiligheid en werkzaamheid bij kinderen < 18 jaar is niet vastgesteld. Vanwege een gebrek aan gegevens wordt gebruik bij ouderen > 65 jaar niet aanbevolen. Zolang de patiënt duizeligheid ervaart, wordt afgeraden om voertuigen te besturen of machines te bedienen.

Overdosering

Neem voor informatie over een vergiftiging met natalizumab contact op met het Nationaal vergiftigingen Informatie Centrum.

Eigenschappen

Immunosuppressivum, selectieve adhesie molecuul (SAM)-remmer. Recombinant monoklonaal antilichaam tegen α4-integrine, die in hoge mate tot uitdrukking komt op het oppervlak van alle leukocyten, met uitzondering van neutrofielen. Binding aan met name α4β1-integrine voorkomt de transmigratie van mononucleaire leukocyten door het endotheel naar ontstoken parenchymweefsel en onderdrukt mogelijk ook ontstekingsreacties.

Kinetische gegevens

T 1/216 dagen.
Overigpersisterende antilichamen tegen natalizumab verhogen de klaring met een factor drie.