Rabiësvaccin

Publish

Samenstelling

Rabiësvaccin Mérieux Sanofi Pasteur MSD nv

Toedieningsvorm
Poeder voor injectievloeistof (gelyofiliseerd)
Sterkte
2,5 IE
Verpakkingsvorm
met solvens 1 ml

Bevat ten minste 2,5 IE geïnactiveerd rabiësvirus (stam PM/WI 38–1503–3M), verkregen door cultuur op humane diploïde cellen (HDCV). Bevat tevens: albumine en neomycine < 200 microg.

Rabipur GlaxoSmithKline bv

Toedieningsvorm
Poeder voor injectievloeistof
Sterkte
2,5 IE
Verpakkingsvorm
met solvens 1 ml

Bevat ten minste 2,5 IE geïnactiveerd rabiësvirus (stam Flury LEP), verkregen door cultuur op embryocellen van kuikens. Bevat tevens: kippeneiwitten en sporen van neomycine, chloortetracycline en amfotericine B.

Uitleg symbolen

XGVS Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS).
OTC Over the counter, dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. Aan de vergoeding van bepaalde zelfzorgmedicatie zijn nadere voorwaarden verbonden. Deze zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering.
2 Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. Deze voorwaarden kunnen betrekking hebben op de indicaties, de duur van de behandeling en het voorschrijven volgens een richtlijn/protocol.
MNT Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb.

rabiësvaccin vergelijken met een ander geneesmiddel.

Advies

Vaccinatie met rabiësvaccin wordt geadviseerd aan personen die gedurende langere tijd verblijven in landen waar rabiës endemisch is en waar tevens adequate medische hulp slecht toegankelijk is. Ook aan personen die beroepshalve meer kans lopen (bv. dierenartsen in bepaalde gebieden) kan vaccinatie met rabiësvaccin worden aangeraden. Bescherming treedt op bij nagenoeg 100% van de gevaccineerden.

Aan de vergoeding van rabiësvaccin zijn voorwaarden verbonden, zie Regeling zorgverzekering, bijlage 2.

Indicaties

Actieve immunisatie tegen hondsdolheid:

  • Pre-expositievaccinatie: in aanmerking komen personen die op grond van hun beroep besmet kunnen worden óf personen die wonen in óf op vakantie gaan naar endemische gebieden.
  • Post-expositievaccinatie: na beten of na likken van slijmvliezen door besmette dieren of mensen.

Dosering

Klap alles open Klap alles dicht

Pre-expositievaccinatie:

Volwassenen en kinderen:

Primovaccinatie: 1 ml op dag 0, 7 en 28 (of 21). Revaccinatie: doorgaans na 2-5 jaar, de fabrikant van Rabiësvaccin Mérieux geeft aan dat de eerste revaccinatie na 1 jaar dient plaats te vinden. Bij personen bij wie er voortdurend een hoog risico is op besmetting elke 6 maanden antilichaamtiters bepalen en revaccineren indien de titer < 0,5 IE/ml is. Bij personen bij wie niet voortdurend een hoog risico op besmetting is, de antilichaamtiter iedere 2–3 jaar controleren.

Post-expositievaccinatie:

Volwassenen en kinderen:

Eerst de wond goed reinigen en overvloedig spoelen met water, ontsmetten met bijvoorbeeld jodium of een 40–70% alcoholische oplossing of een 0,1% oplossing van quaternaire ammoniumzouten. Hierna antirabiësimmunoglobuline instilleren diep in en rond de wond. De wond niet onmiddellijk hechten, of slechts om aanhechting te borgen. Daarnaast profylactisch een behandeling tegen tetanus geven.

Bij niet-gevaccineerden (incl. personen die minder dan 3 doses rabiësvaccin hebben ontvangen óf indien zij een vaccin van twijfelachtige potentie hebben ontvangen): 1 ml op dag 0, 3, 7, 14, 28 (5-doses schema) óf twee doses van 1 ml op dag 0 in twee verschillende lichaamsdelen en gevolgd door 1 ml op dag 7 en op dag 21 (2-1-1 schema). Bij meer besmettingskans (WHO-blootstellingscategorie 3 en onder bepaalde omstandigheden bij categorie 2) op dag 0 tevens menselijke antirabiësimmunoglobuline (MARIG cq. HRIG) toedienen: 20 IE/kg lichaamsgewicht. Indien het immunoglobuline niet beschikbaar is op het moment van de eerste vaccinatie, dit niet later dan 7 dagen na de eerste vaccinatie toedienen. In endemische gebieden bij hevige verwondingen (in de buurt van CZS), late consultatie of immunodeficiëntie; gebruik het 5-doses schema en overweeg om twee injecties toe te dienen op dag 0. Bij immuungecompromitteerden bij een titer ≤ 0,5 IE/ml op dag 14: nogmaals twee doses tegelijkertijd toedienen. Verricht hierna controles van de titer; zo nodig aanvullende doses toedienen.

Bij gevaccineerden: vaccinatie < 5 jaar geleden (< 2 jaar bij Rabipur): 1 ml op dag 0 en dag 3; vaccinatie > 5 jaar geleden: 1 ml op dag 0, 3, 7, 14 en 28; indien nodig tevens 20 IE/kg MARIG toedienen. In beide gevallen tevens antitetanusprofylaxe (afhankelijk van vaccinatiestatus) geven.

Het wordt aangeraden om bij primovaccinatie zo mogelijk gebruik te maken van één type celcultuurvaccin.

Het vaccin intramusculair toedienen in de m. deltoideus, maar bij kleine kinderen in het anterolaterale deel van het bovenbeen. Het vaccin nooit toedienen in de bilregio of intravasculair.

Bijwerkingen

Zeer vaak (> 10%): zwelling, pijn, roodheid en induratie op de plaats van injectie; meestal niet ernstig en binnen 24–48 uur verdwenen. Malaise, hoofdpijn. Lymfadenopathie. Misselijkheid. Myalgie.

Vaak (1-10%): asthenie, koorts, koude rillingen, vermoeidheid, griepachtige verschijnselen. Artralgie. Buikpijn, braken, diarree. Lichte allergische reacties zoals urticaria, huiduitslag, jeuk, dyspneu.

Soms (0,1–1%): vertigo/duizeligheid.

Zelden (0,01–0,1%): palpitaties, opvliegers. Visusstoornis. Paresthesieën.

Zeer zelden (< 0,01%): (ernstiger) allergische reacties (zoals anafylaxie, bronchospasme, angio-oedeem, urticaria, jeuk), serumziekte-achtige symptomen. Parese, syndroom van Guillain-Barré.

Verder zijn gemeld: andere aandoeningen van het zenuwstelsel zoals encefalitis, convulsies, neuritis, onrust, concentratiestoornissen, emotionele labiliteit. Vasculitis.

Interacties

Corticosteroïden en immunosuppressieve middelen kunnen het effect van de vaccinatie nadelig beïnvloeden; controleer de serologische respons en dien zo nodig een extra dosis toe.

Indien gelijktijdige vaccinatie van één of meerdere andere vaccins noodzakelijk is, deze in twee verschillende delen van het lichaam toedienen.

Zwangerschap

Teratogenese: Zowel bij de mens als bij dieren, onvoldoende gegevens.
Advies: Gezien de ernst van de ziekte vormt zwangerschap geen contra-indicatie bij post-expositie–gebruik. Bij pre–expositie–gebruik alleen op strikte indicatie toepassen.

Lactatie

Overgang in de moedermelk: Onbekend.
Advies: Weeg het risico van het gebruik van dit geneesmiddel in combinatie met het geven van borstvoeding.

Contra-indicaties

Pre-expositie:

  • vaccinatie uitstellen bij acute infectieziekte, koorts.

Post-expositie:

  • vanwege een mogelijk fataal beloop van klinische rabiës is er géén contra-indicatie.

Waarschuwingen

De behandeling bij post-expositie is afhankelijk van de wond, de immuunstatus van de patiënt en de toestand van het dier. Bij al dan niet verdachte omstandigheden meteen met de vaccinatie beginnen. Als het dier niet beschikbaar is, de volledige behandeling uitvoeren. Bij een dood of levend dier de behandeling stoppen als het dier niet besmet blijkt, anders volledige behandeling uitvoeren (in ziekenhuis). Bij een levend dier en niet-verdachte omstandigheden de beslissing tot behandeling uitstellen; behandeling is afhankelijk van de uitkomst van het onderzoek van het dier en van de ernst van de wond. Bij kleine schrammen of schaafwonden zonder bloeden, likken van beschadigde huid of krabbelen aan onbedekte huid onmiddellijk het vaccin toedienen.

De verschillende vaccins bevatten verschillende hulpstoffen. Eventuele overgevoeligheidsreacties kunnen ernstig zijn.

Bij één of meerdere transdermale beten of schrammen of bij contaminatie van slijmvliezen met speeksel (likken) naast het vaccin ook onmiddellijk immunoglobulinen toedienen. Het immunoglobuline afzonderlijk toedienen; zoveel mogelijk van de aanbevolen dosis zo diep mogelijk in én rondom de wond aanbrengen. Enig resterend immunoglobuline op een andere plek toedienen, bij voorkeur intragluteaal, (ver van het vaccin vandaan).

Overdosering

Eigenschappen

Specifiek immuniserende werking tegen rabiës. Bij bijna alle personen met een normaal immuunsysteem treedt seroconversie op. De celcultuur op humane diploïde cellen geeft een hoge antigeentiter en heeft een hoge zuiverheid. Een serumantistoftiter > 0,5 IE/ml wordt als beschermend beschouwd.

Geneesmiddelgroep

rabiësvaccin hoort bij de groep vaccins.